MIJN (EERSTE) KWEEK MET DE EUROPESE SCHARRELAAR
door Jan Walma
De Europese Scharrelaar, van oorsprong een oosterse vogel, bevolkte vroeger waarschijnlijk heel Europa. Hij heeft echter de neiging zich naar het oosten en zuiden terug te trekken, waardoor hij voor een groot deel uit Midden en West Europa is verdwenen. De oorzaak ligt vooral in het feit dat het zeeklimaat zich uitbreidt en ook doordat geschikte broedgebieden verdwijnen.
De scharrelaar is in Europa vooral zomergast en dan met name in Spanje, Portugal, Zuid Frankrijk, Italië. Verder ook in voormalig Joegoslavië tot St. Petersburg en oostwaarts tot in Rusland en de Oekraïne. Vanaf 1855 worden meldingen van scharrelaars in Nederland geregistreerd. Het gaat dan om 65 vogels c.q. waarnemingen. In 150 jaar is er dus in Nederland grof weg eens in de drie jaar ergens een scharrelaar te zien. Het is in ons land dus een echte dwaalgast. Vanaf eind juli trekken de scharrelaars uit Europa weg om te overwinteren in Oost Afrika. Ze komen daar in de winter in grote aantallen voor. Dit weerspiegelt waarschijnlijk de grotere broedpopulaties van Oost Europa. In april/mei keren ze weer terug naar hun broedgebieden.
De scharrelaar is een vogel ter grootte van de Vlaamse gaai, met voornamelijk veel blauwgroene onderdelen en een bruine rug. De kleuren komen het best uit in de vlucht. De baltsvluchten zijn zeer indrukwekkend. De mannen kletsen daarbij met hun vleugels, duikelen en roepen. De vlucht lijkt op die van een kauw en is vaak speels. De scharrelaar heeft een voorkeur voor open landschappen met weinig bomen en lage vegetaties, met hier en daar uitkijkposten. Omdat hij een holenbroeder is, is de aanwezigheid van oude bomen met gaten (van de zwarte specht) onmisbaar, maar er wordt ook gebruik gemaakt van oude nesten van bijeneters. Ook zijn ruines en verlaten schuren in trek en in sommige gebieden worden zelfs speciale nestkasten opgehangen, waar gretig gebruik van wordt gemaakt.
Het voedsel bestaat uit insecten, met name grotere prooien met harde chitine pantsers, die met de zware snavel uit elkaar worden gepeuterd. Denk aan sprinkhanen en krekels, diverse kevers, zoals de mestkever en de meikever, maar ook andere ongewervelde zoals een hagedis, een kikker of een jong vogeltje.
De broedtijd van de scharrelaar begint midden mei in het zuiden, tot vroeg in juni in het noorden. De scharrelaars produceren normaal een legsel (een nalegsel is mogelijk als het eerste verloren gaat) van meestal vier tot vijf, soms zeven, witte eieren die door beide geslachten bebroed worden. Ze beginnen te broeden voor het legsel compleet is, meestal vanaf het eerste ei en de broedduur is 18 - 19 dagen. Dan komen de jongen om de dag uit. Ze zijn geheel kaal, ze worden door beide ouders verzorgd en verlaten na ongeveer 26 - 32 dagen het nest. Na het uitvliegen worden de jongen nog enige tijd door de ouders gevoerd tot ze zelfstandig zijn.
Enkele details: lengte 30 cm. / vleugellengte 19 - 21 cm. / gewicht 140 gram / geluid: rakrakrak of rerrerre.
De scharrelaar in de volière
Sinds een aantal jaren mag de Europese scharrelaar in Nederland in de volière gehouden worden. Mijn eerste vogels (twee mannen!) kocht ik enkele jaren geleden in Duitsland in Bayern. Daar zitten enkele kwekers en via internet en contacten met andere kwekers, kwam ik bij een verkoper terecht. Het begin was gemaakt. Later kon ik wat dichterbij in Duitsland een man tegen een pop ruilen. Bij de vogels moet altijd een DNA-bewijs zijn, want het geslacht is moeilijk te onderscheiden.
Vervolgens heb je dan een koppel en volgens de boeken moeten ze twee jaar oud zijn alvorens er gebroed mag worden. Er zijn echter ook kwekers die beweren dat ze met eerstejaars vogels gefokt hebben. Ik persoonlijk sluit zoiets nooit uit want bij een goede voeding en in beschermd milieu komt het wel vaker tot opmerkelijke resultaten.
Zover kwam het bij mij dus niet. Ik had de scharrelaars in een grote vlucht zitten, waar zij – en vooral hun kleuren - goed tot hun recht kwamen. Maar door omstandigheden stierf de man en was de kans op nafok voorbij.
In de herfst kon ik er nog twee mannen en een pop bij kopen, zodat ik twee koppels had. In de winter overleed de jonge pop en dus ging ik de kweek in met twee mannen en één pop.
Eind maart ging het koppel naar buiten in de grote ren (15 x 4 m.). Daar zaten ook wat eendjes en patrijzen in. Er was dus een vijver en daar ging het mis. Het was half april toen ik op een dag de scharrelaarman dood (verdronken) in de vijver vond. Vreemd, want de vogel zat al enkele weken in de ren en het was steeds goed gegaan. Gelukkig had ik nog een reserve man. Het was mooi weer en ik zette de vogel erbij en observeerde hem een tijdje. Hij zocht meteen het gezelschap van de pop en vloog rond dat het een lust was. Maar toen kwam het: twee dagen later lag ook de pop dood in de vijver … Ik kwam er achter wat de oorzaak was: een sperwer. Hij had de vogel opgejaagd tot hij uitgeput in het water viel en jammerlijk verdronk. Dat was voor mij meteen een les voor het volgend jaar. De man werd uitgevangen en apart gezet in een andere vlucht, in afwachting van het jaar dat kwam.
Gelukkig kon ik begin 2009 bij een kennis in Alkmaar een scharrelaar pop van enkele jaren oud kopen. De pop werd met de man binnen gehuisvest in een kooi van 100x180x100 cm. (breed-lang-hoog). Ik gebruikte deze kooi al jaren als winterverblijf en dat ging goed. De ruimte van de scharrelaars was niet verwarmd maar bij vorst hield ik de temperatuur boven nul. Je kunt de vogels ook buiten houden maar daar zijn risico’s aan verbonden, bijvoorbeeld bevroren tenen. Natuurlijk blijft de bevedering buiten in een betere staat maar de wilde populatie trekt niet voor niets naar Afrika.
De vogels kwamen de winter goed door en konden het goed met elkaar vinden. Ongeveer half maart 2009 zette ik de vogels buiten in een vlucht. Deze was een stuk kleiner dan de oorspronkelijke ren: 4x3x2½ m. (diep-breed-hoog). In deze ren werden twee nestkasten opgehangen t.w. een natuurlijke nestholte in een iepenstam en een nestkast met een bodemoppervlak van 30 x 30 cm. met een vlieggathoogte van ongeveer 45 cm. en een doorsnede van 10 cm. De bodembedekking bestond uit een laag houtkrullen van ongeveer 2 cm.
Eind april namen de activiteiten toe en begin mei kwamen ze tot een hoogtepunt. De vogels zaten regelmatig in de nestkast en op 12 mei was er het eerste ei. Het werden er vijf. Ze werden overdag meestal door de man bebroed. Ik heb de eieren na ongeveer 10 dagen weggepakt met als doel ze in de broedmachine uit te broeden bij een temperatuur van 37,2 gr. Celcius en een luchtvochtigheid van ongeveer 50. Op 1 juni kwam de eerste scharrelaar uit, op 2 en 3 juni de tweede en derde. Dit betekende dat de vogel vanaf het eerste ei broedde. Het vierde en vijfde jong kwamen enkele dagen later uit en deze waren aanmerkelijk kleiner.
Omdat ik in de winter contact had gelegd met een zeer gespecialiseerde Duitse kweker van zeldzame Europese vogels, kon ik op hem terugvallen voor tips m.b.t. handopfok. Een van de tips was om een klein beetje speeksel aan de voeding toe te voegen; hierin zitten namelijk noodzakelijke enzymen. De voeding bestond de eerste dagen uit in kleine stukjes geknipt vlees van de billetjes van eendagskuikens. Ik voegde wat speeksel toe en voerde met een pincet. De eerste jongen waren enkele dagen oud en ze begonnen goed te eten. Maar de twee kleinste heb ik waarschijnlijk te hard gevoerd, want ze stierven vrij plotseling. De andere drie groeiden gelukkig voorspoedig op en intussen zaten de oudervogels alweer op drie bevruchte eieren, ditmaal in de natuurlijke nestholte .
Volgens de Duitse literatuur produceren scharrelaars in een volière geen nalegsel, maar voor mij is het dan een uitdaging om dat uit te proberen. En het was ook nu weer gelukt. Ook de natuurbroed jongen kwamen zonder problemen groot en het eindresultaat was dus zes jonge Europese scharrelaars. Na ongeveer 15 dagen werden de jongen geringd met een 6,5 mm. ring, hetgeen gemakkelijk ging. Deze jongen vonden naderhand hun weg door Duitsland, België en Frankrijk.
Conclusie
Met de scharrelaar is goed te kweken in beschermd milieu.
Ook 2010 werd voor mij een succesvol kweekjaar met zes jongen uit handopfok en een tweede legsel van vier eieren waarvan er twee onbevrucht waren. Uit de andere twee kwamen twee prachtige jongen. Ik heb inmiddels wat geruild en volgend jaar ga ik het met twee koppels proberen.
Nog iets over de voeding: deze bestaat bij mij voor het grootste deel van het jaar uit geknipte eendagskuikens die regelmatig bestrooid worden met Carnimix of Aves universeel B poeder. Ook gebruik ik regelmatig vloeibaar vitamine B-complex. Dit meng ik goed door de geknipte kuikens. Vlak voor en in de broedtijd geef ik ook veel meelwormen, moriowormen, wasmotten en krekels. Ook voer ik geregeld de grote groene sabelsprinkhaan, die hier de laatste jaren vooral op ruige veldjes veel voor komt, en de gewone sprinkhanensoorten. Het is een lust om te zien hoe de jonge vogels (zelfs de handopfok) meteen op de sprinkhanen duiken en ze door hun snavel laten lopen alsof ze nooit anders hebben gedaan. De grote sprinkhanen kneuzen ze volledig, ze gooien ze op en slikken ze door.
De voedseldieren probeer ik eveneens een zo goed mogelijke voeding te geven.
U kunt mij altijd bellen voor verdere informatie: 06 – 30291066.
Duitse benaming: Blauracke / Engelse: Roller
Franse: Rollier d’Europe / Latijnse: Coracias garrulus
|