KWEEKERVARINGEN MET DE EUROPESE WATERRAL door Robert Paul NaeffInleiding
Mijn belangstelling gaat, voor wat betreft volièrevogels, vooral uit naar zangvogels zoals lijsters, spreeuwen en kraaiachtigen. Loop- of grondvogels, zoals kwartels en hoenders, hebben nooit echt op mijn warme belangstelling mogen rekenen. Dus toen iemand van de plaatselijke vogelpraatgroep mij twee jaar geleden eigen kweek waterrallen aanbood, was ik niet direct enthousiast. Wat moest ik met die heimelijk levende vogels die je in het wild zelden of nooit ziet en die in de volière waarschijnlijk ook een min of meer verborgen leven zouden leiden? Maar goed, het waren zeldzame vogels die maar heel weinig gehouden worden en - bij nadere beschouwing – zagen ze er eigenlijk heel fraai uit. En ik heb ruime, stevig begroeide volières met flinke grondoppervlaktes, waar een paar ralletjes weinig kwaad kunnen. Ik ruilde twee hennetjes en een haantje tegen enkele eigen kweek zwarte spreeuwen en hieronder volgt het verslag van het verdere verloop.
Uiterlijk, voorkomen en leefwijze
De waterral (Rallus aquaticus) is, zoals de naam al zegt, familie van de rallen (Rallidae): een succesvolle vogelgroep met soorten die over vrijwel de gehele aardbol voorkomen. In Nederland leven er, naast de waterral, nog enkele vertegenwoordigers uit deze vogelfamilie, zoals het waterhoentje, het porseleinhoen, de meerkoet en de kwartelkoning.
De waterral ziet er, van dichtbij bekeken, erg fraai uit. De bovenkant is mooi bruin met donker gezoomde veertjes, de hals en gedeelten van kop en buik zijn (bij volwassen dieren) prachtig blauwgrijs. De kleuren lijken wel wat op die van een heggenmus: dezelfde blauwgrijze kleur in combinatie met de bruinzwarte bovenkant. Op de flanken hebben de vogels een prachtige zwart-witte streeptekening. De lange enigszins gebogen snavel van een volwassen waterral is prachtig helderrood. Jonge nog niet doorgeruide dieren hebben een grijsbruine snavel en missen het blauwgrijs in het verenkleed. Tussen de beide geslachten is niet veel verschil; volgens sommigen zijn de mannen wat forser en hebben ze iets dikkere poten. Ikzelf heb bij mijn rallen alleen geconstateerd dat de mannen ietsjes donkerder bruin zijn dan de hennen en dat het blauwgrijs van de hals en borst bij hen een fractie intensiever gekleurd is. De dieren staan vrij hoog op de poten en hebben ook lange tenen, waarmee ze behendig kunnen klauteren. De waterral heeft een zijdelings afgeplat lichaam dat hem in staat stelt om gemakkelijk tussen rietstengels door te glippen. Bij gevaar kan hij zich snel verstoppen in dichtbegroeide oeverkanten. De vogels vliegen niet graag. Bij verstoring zullen ze altijd eerst proberen lopend te ontsnappen of zich te drukken. Als ze vliegen doet dit wat onhandig aan met hun ronde vleugels en bengelende poten. Die onhandige vlucht doet veronderstellen dat de soort weinig trekt, maar dit is zeer zeker niet het geval. Vooral ‘s nachts kunnen grote afstanden worden gevlogen.
Het natuurlijk leefgebied bestaat in West-Europa uit met riet begroeide waterpartijen en moerassen. In het oostelijk gedeelte van zijn verspreidingsgebied komt de soort ook voor op ruige weidegronden en steppen en deelt hij zijn biotoop met soorten die wij meestal kennen als weidevogels. In Nederland en België leeft de waterral veelal verborgen tussen riet en biezen en laat hij zich maar zelden zien. Zijn aanwezigheid is dan te bemerken door de aparte geluiden die hij maakt. Deze zijn het best te omschrijven als het gegil van een speenvarken dat overgaat in een soort gegrom. De vogels bouwen hun nest goed verborgen onder vegetatie of struiken en er worden 6 - 11 eieren gelegd. De eieren zijn licht van kleur met roodbruine vlekjes. Beide ouders broeden 19 - 22 dagen. Als de eieren uitkomen blijven de jongen nog enkele dagen in het nest voordat ze gaan rondscharrelen. Na een week of zes zijn de jonge rallen zelfstandig.
Het aantal broedparen wordt in Nederland geschat op circa 3000. De populatie hier varieert naargelang het seizoen en bestaat voornamelijk uit standvogels en daarbij ook doortrekkers. Het verspreidingsgebied van de waterral omvat geheel Europa, tot in het noorden van Scandinavië, Azië en Noord-Afrika. Vanaf de zomer tot in het najaar gaat de populatie uit het noorden en oosten op trek. Van die trekvogels verhuist dan een deel naar het westen (Engeland) en een ander deel vliegt naar Frankrijk tot aan het Middellandse zeegebied. Onderweg naar het zuiden pleisteren er veel doortrekkers in Nederland en ook komt er vaak bij vriezend weer een migratie op gang. Daarbij blijven er ’s winters altijd een klein aantal vogels achter in de broedgebieden of ze worden tijdelijk vervangen door vogels uit noordelijker streken. Net zoals bij soorten als ijsvogel en winterkoning komen er in strenge winters veel waterrallen om door voedselgebrek. Bij vriesweer zijn de vogels dan ook te zien op plaatsen als wakken of afvoerpijpjes, waar verwarmd water uit komt. Rallen zijn echte alleseters en hun voedsel is zowel plantaardig als dierlijk. Het dierlijk voedsel bestaat ‘s zomers vooral uit verschillende soorten (water)insecten, larven en wormen en ’s winters ook uit zaden en planten. De literatuur meldt dat waterrallen zich soms aan kleine vogeltjes vergrijpen (kleine karekieten e.d.). En dat zou wel kunnen kloppen. Lees verder.
In de volière
Ik had dus drie waterrallen: één mannetje en twee vrouwtjes. Een van de vrouwtjes had maar één oog. Ze was het andere kwijtgeraakt door de agressie van een herdermaina, die bij de vorige eigenaar de volière deelde met de rallen. Deze eigenaar - Leon Luijten - is misschien wel de enige liefhebber van waterrallen in Nederland, die ooit kweekresultaten met deze vogel heeft behaald.
Ik besloot mijn waterrallen in een volière van 4,5 x 4,5 m. te plaatsen. Een vlucht die ze deelden met een koppel beflijsters. In een hoek van de volière groef ik een kleine vijver en ook plaatste ik hier en daar bossen riet in de vlucht om toch een soort van biotoop te creëren. De vogels waren qua verzorging erg gemakkelijk en weinig veeleisend. Hun hoofdvoedsel in de volière bestond uit Orlux patékorrel en af en toe wat levend voer zoals buffalo’s, pinkies en meelwormen. Ook zag ik dat de rallen met hun lange snavels regelmatig wormen uit de grond trokken en verder werd er actief gejaagd op insecten die toevallig in de vlucht verzeild waren geraakt. Het hennetje met het ene oog werd uiteindelijk erg tam en ze liep me regelmatig voor de voeten als ik de volière binnenkwam. De andere twee rallen bleven vrij schuw. Alleen als ik mij stil hield kwamen ze tevoorschijn, maar bij de minste beweging of geluid dat ik maakte, zochten ze ijlings dekking. Er leek weinig liefde tussen de vogels te bestaan, want regelmatig trof ik de drie dieren ieder in een eigen hoek van de volière aan. Vooral tegen de avond klommen ze tegen het gaas omhoog en zaten dan rustig in een hoek op het uiteinde van een zitstok. Ze waren tegenover de beflijsters erg vredelievend en ik heb nooit enige vorm van agressie gezien.
Het eerste jaar zag ik geen enkel teken dat wees op pogingen tot voortplanting. Integendeel, het eenogig hennetje werd af en toe flink op de kop gezeten en weggejaagd als ik wat meelwormen op de grond strooide. Ze kreeg op een gegeven moment een kale plek op haar kop: (een van) de andere rallen had(den) haar flink gepikt.
Seizoen 2008 ging dus zonder resultaat voorbij. Ook begin 2009 zag ik weinig gebeuren. De drie dieren hielden elkaar op afstand en bezetten ieder een hoek van de volière. Omdat ik een nieuwe en zeldzame lijstersoort kreeg, die ik graag een mooie kweekruimte wilde bieden, besloot ik de rallen te verhuizen. Het eenogig hennetje kreeg een aparte volière en het koppel een volière met een ruim grondoppervlak van 5 x 7 m.
Ik had geen zin om weer een vijver te graven. De dieren moesten het doen met twee grote badschotels. Medebewoners in de volière waren een zwerm mandarijnspreeuwen en alweer een koppel beflijsters.
De kweek
Het voorjaar brak aan en de meeste vogels begonnen met nestelen. Bij de waterrallen werd geen enkele activiteit waargenomen. Nu was het wel moeilijk om hen te observeren, want zodra ze mij in de gaten kregen, liepen ze pijlsnel in de dekking en ze wachtten tot ik weer weg was. Ging ik een beetje verdekt opgesteld staan, dan zag ik ze aarzelend tevoorschijn komen en zenuwachtig door de volière scharrelen. Bij het kleinste verdachte geluidje zetten ze het op een hollen en verstopten zich weer. Op een gegeven moment had ik nog maar weinig vertrouwen in voortplantingspogingen. Ik begon zelfs te vermoeden dat mijn koppel uit twee mannen of twee vrouwen bestond. Het seizoen was eigenlijk al over zijn hoogtepunt heen. De meeste koppels hadden hun jongen al zelfstandig en alleen enkele exotische soorten waren nog bezig met nesten bouwen.
Het was nu eind juli en we stonden op het punt met vakantie te gaan. Voerautomaten werden bijgevuld, er werden instructies gegeven aan mijn schoonvader en jonge, nét zelfstandige vogels werden in grote uitvliegvolières geplaatst. Toen ik enkele dagen voor vertrek in de rallenvolière liep, hoorde ik opeens een zacht gepiep en zag ik een van de rallen onrustig door de begroeiing lopen, terwijl hij een hoog, schel, piepend geluid maakte. Ik zag ook iets vreemds in de waterbak drijven: een piepklein zwart (maar helaas dood) kuikentje. De waterrallen hadden jongen! Nadere inspectie van de volière leerde dat er een stuk of zes jongen rondliepen! Mooie donzige, zwarte kuikentjes met licht grijsblauwe snaveltjes. Ze leken nog het meest op jonge waterhoentjes, maar dan met een langere snavel. Ik vond ook hier en daar wat eierschalen, maar hoe ik ook zocht, nergens vond ik een nest. Ik besloot niet al te intensief te gaan zoeken om de vogels niet te verontrusten. Ik zette wel twee ondiepe schalen met water in de volière, waarin ik enkele handen diepvriespinkies, levende buffalo’s en meelwormen uitstrooide. Voor de zekerheid legde ik in elke bak een strook dubbeltjesgaas dat ik over de rand liet hangen om het in- en uitlopen voor de kuikentjes te vergemakkelijken.
De eerste dagen waren het meest kritisch. De jongen waren nog zo klein dat ze zich door het gaas konden wringen. Waarschijnlijk raakten er op die manier twee zoek, want na een paar dagen telde ik er nog maar vier. Toen ze mij in de gaten kregen, deden ze ook pogingen om door het gaas te kruipen. Ze waren nu net iets te groot en bleven gelukkig steken. Ik besloot alleen nog de volière in te gaan om te voeren zodat de ouders hun jongen in alle rust groot konden brengen. Op veilige afstand kon ik zien dat de oudervogels met hun lange snavels in de waterbakken zaten te vissen naar het voer dat op de bodem lag. Als ze een wormpje of pinky te pakken hadden werd dat liefdevol aan een kuikentje gegeven. Ook dikke meelwormen werden eigenlijk zonder veel moeite verorberd door jongen van enkele dagen oud. De jonge waterrallen groeiden goed en het was de vraag wanneer ze precies geringd moesten worden. Bij mijn lijster- en spreeuwensoorten ring ik vrijwel alles op de 5e of 6e dag, maar hoe zou het bij deze vogels zijn? Niemand die het mij kon vertellen. Ook Leon Luijten, de man met ervaring, wist het niet meer precies. Toen de kuikentjes een week oud waren en we de dag erna op vakantie zouden gaan, besloot ik er eentje te vangen en te kijken of de 7 mm. ring met enig fatsoen om het pootje kon. De ring was vele maten te groot evenals een 6 mm. ring. Het probleem was dat ik nu op vakantie moest en ik schatte in dat het zeker nog wel een week zou duren voor er geringd kon worden. Gelukkig was Leon bereid om tijdens mijn afwezigheid te ringen. We spraken af dat ik een zakje met ringen aan een spijkertje in de loopgang zou hangen en mijn schoonvader werd ook ingelicht over de gang van zaken. Alles verliep uitstekend. De rallen werden op een leeftijd van ongeveer twee weken geringd. Leon plaatste de ringen boven de hiel of ‘elleboog’, iets wat men ook veel ziet bij steltlopers, zoals kluten, scholeksters etc. De mannen kregen een 7 mm. ring en de iets kleinere vrouwtjes een 6 of 6,5 mm. ring. En passant ringde Leon ook nog een nestje mutatie merels, waarvoor ik ook de juiste ringen had klaarhangen. Geweldig dat iemand je zo uit de brand helpt!
Het verloop
Bij thuiskomst waren de jonge rallen nog altijd vrij klein, ze leken ook nog niet helemaal goed in de veren te zitten en waren voor een groot deel bedekt met zwart dons. Erg gemakkelijk was het allemaal niet te zien, want de diertjes waren snel en bij het minste of geringste gerucht zochten ze dekking. Wat opvalt bij de groei van de jongen is dat eigenlijk eerst de poten echt groeien en pas in een later stadium het lijf. Je ziet dus op een gegeven moment kleine zwarte bolletjes op heel grote lange poten rond dribbelen. Een heel apart gezicht. Maar toen ze een week of zes waren zagen de jongen er uit als een wat grijzere versie van hun ouders met een donkere, wat kortere snavel. Ik zag geen agressie bij de oudervogels ten opzichte van hun grote jongen en besloot het hele gezin maar bij elkaar te laten. Het was laat in het seizoen en ik verwachtte verder geen voortplantingsactiviteiten meer bij de ouders.
Het werd september en ik liep door de volière om te kijken of alle zes rallen er nog zaten. Ik had al een tijdje de indruk dat een van de oudervogels weg was. Ik ging wat zoeken in de begroeiing en opeens hoorde ik een zacht gepiep. Dat kwam mij heel bekend voor en ja hoor, daar zag ik de oudervogels wegstuiven met vier kleine zwarte donsbolletjes er achteraan. Een tweede nest met jonge waterrallen! En dat in september. Was dit wel normaal? Toen ik in de boeken ging neuzen bleek het inderdaad vrij normaal. Waterrallen hebben in het wild ook meestal twee nesten. Hoewel, de broedtijd in het wild loopt van april t/m augustus.
Ook nu ging ik weer zoeken naar een nest, maar net als de vorige keer kon ik niets vinden. Wel zag ik een losliggend onbevrucht ei (zie foto). Maar ik heb het over een volière van 35 m² met veel struiken en bosjes erin. Omdat de vier jongen van het vorige nest ook alle kanten opgestoven waren, besloot ik de zoektocht te staken voordat alles in de stress zou schieten.
Ik twijfelde of ik de oudere jongen zou weghalen, maar ik heb wel eens gehoord dat oudere jongen helpen bij het grootbrengen van een tweede nest. Dus besloot ik om de eerste vier er maar bij te laten. In het geval dat het mis zou gaan had ik altijd nog die vier over. Eén jong was al vrij snel verdwenen. Misschien door het gaas, dat ik nog altijd niet had aangepast. Er bleven er drie over die goed groeiden en na twee weken kon ik ze ringen, boven de hiel met 6,5 mm. en 7 mm. ringen. Uiteindelijk viel er van die drie nog één jong af; het was flink toegetakeld.
Het uiteindelijk broedresultaat van 2009 was dus: zes jonge waterrallen. Zo op het oog waren het vier mannen en twee vrouwen. Ik zette een jong paartje op een tentoonstelling en plaatste een advertentie op internet. Er was veel belangstelling voor: ik was ze zó kwijt.
Ik memoreerde al eerder dat de waterral in het wild wel eens culinaire belangstelling heeft voor kleine vogeltjes, zoals karekieten. Dit gedrag werd ook in de volière waargenomen. Een koppeltje jonge rallen was bij een vogelliefhebber met een heel grote volière terechtgekomen. In die volière zaten allerlei soorten vogels, groot en klein. Na enkele weken werd er een keurig gefileerd vogeltje (een fluiter) in de vijver van de volière gevonden en een paar dagen later weer een. Onnodig te vermelden dat de rallen hierna in een andere volière werden overgeplaatst.
Tot besluit
Ondertussen is het winter met veel sneeuw en ijs. De rallen hebben er weinig last van en lopen rustig door de sneeuw te pikken. Iedere dag haal ik het ijs uit de drinkbak en geef ik hun schoon water. Het eerste wat de rallen dan doen is een bad nemen en alsmaar door het water paraderen. In no time is de bak dan weer vies. Rallen blijven eigenaardige vogels. Het lijkt wel of ze niets liever doen dan in de modder wroeten en als er geen modder is maken ze die wel. Het ouderkoppel heb ik aangehouden en ik hoop er het volgend seizoen weer mee te kweken.
Geraadpleegde literatuur:
J.E. del Hoyo e.a.: Handbook of the Birds of the World – Hoatzin to Auks - Vol. 3
Barry Taylor en Ber van Perlo: Rails, a Guide to the Rails, Crakes and Coots of the World.
|