OSSENTONG (Anchusa Officinalis) Uit: “Wilde Planten” door Jo van Rooij
Ossentong (Anchusa Officinalis) is een lid uit de familie der ruwbladigen. Daarbij moet men zich een wat ruw en stijf behaarde plant voorstellen. Ossentong heeft een verwijde kruisvormige kroon met vijf slippen en herkenbare kroonbladeren; er is een kelk die blijvend omhult. De bloemen van de ossentong lijken erg op die van de bernagie. Maar in tegenstelling tot laatstgenoemde hebben zij een langere buis en beharing.
De naam ossentong dankt de plant aan de vorm en de ruwheid van de bladeren. Deze zijn smal en lijken grijsgroen door de dichte beharing. De bloemen zitten in kleine trosjes en hebben een purperviolette tot diepblauwe soms rode kleur. Met blauwe bloemen lijken ze wel wat op vergeetmijnietjes. In de tijd dat er nog geen synthetische kleurstoffen waren, onttrok men aan de wortel een rode kleurstof. Hieraan heeft de plant mede zijn Griekse naam (Anchasol=verf) te danken. Als men de wortels in lijzaadolie doopt geven zij een rode kleurstof af. Zalf en smeerseltjes konden dankzij deze plant een wat aantrekkelijker kleurtje krijgen. Ook gebruikten de dames het om hun bleke wangen wat bij te kleuren. Officinales komt van het Griekse Officine (apotheek). De medicinale werking van deze plant is reeds eeuwen bekend. Uitwendig werd het gebruikt met verkoelende en pijnstillende compressen. Inwendig was het een middel om de stoelgang te bevorderen. Een handvol bloemen in een halve liter heet water, tweemaal per dag een kopje ervan drinken, is voldoende.
De blauwachtige bloemen van de ossentong kunnen een salade mooi kleuren maar ook een aparte smaak geven die koel en iet wat bitter is. Als de bloemen in ijswater worden gedaan geeft dit in de zomer een lekkere frisse drank.
Standplaats
Ossentong is een oud geneeskrachtig kruid dat voorkomt als onkruidgezelschap aan wegen en ruderale plaatsen, op braakliggende grond, liefst op droge, zandige, losse kalkarme grond. Overal in Europa te vinden tot op een hoogte van 1.800 m boven zeeniveau.
Hoogte
Deze artsenijplant krijgt afhankelijk van zijn standplaats een hoogte van 15 tot 80 cm.
Bloeitijd
Reeds in april/mei kan men deze fraai blauwe tot roodachtig bloeiende plant vinden. Hij blijft tot oktober een lust voor het oog. Van half mei tot november kan men de rijpende zaaddoosjes plukken. De ruw behaarde stengels dragen zoals bij het longkruid; men ziet een spiraalvormig opgerolde bloeiwijze die zich strekt naarmate de planten verder uitbloeien. De bloemen zijn eerst lichtrose; dit gaat, wanneer de bevruchting heeft plaatsgevonden, over in purperviolet tot blauw. Ze hebben aan de voet van de vijflobbige kroon vijf witte schubben. Waarschijnlijk om de nectar te beschermen tegen ongunstige invloeden.
Wat te voeren?
Van ossentong kan men in principe alleen de zaden voeren, halfrijp maar ook in rijpe toestand maar dan wel vers. Ook kan men de voluit bloeiende bloemen aan de lorrie-achtige voeren.
Werkzame bestanddelen
Deze oude artsenijplant heeft zijn medicinale werking te danken aan slijm, choline, kaliumnitraat, sporen alkaloïde, allantoïde en een voor dieren niet giftig alkaloïde en looistof. De medicinale eigenschappen zijn bloedzuiverend, hoestdempend, laxerend, verwekkend, urinedrijvend en zweetafdrijvend.
Welke vogels eten deze zaden?
Welke vogels in de natuur deze zaden eten weet ik niet precies te zeggen. Maar geelgors, barmsijs en kneu verdenk ik ervan. In onze volière kan men de halfrijpe zaden ondersteboven aan het dak hangen bij alle kleine en grote kromsnavels. U zult zien dat zij er vlug van gaan eten, ook wel wat jonge verse bladeren, maar dat mag geen naam hebben. Aan de lorries en swiftparkieten kan men de bloemen voeren. Voluit bloeiend kan men ze het beste in een emmer met vochtig zand zetten. Uw vogels eten in korte tijd alle bloemen eraf vanwege de nectar.
|