Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel

Welkom op de website van B.E.C.

De vereniging die opkomt voor het belang van de Europese Cultuurvogel en het kweken ervan.

Wilt u hier ook deel van uitmaken? Meld u dan nu aan als lid.

Inloggen kweker
Terug naar overzicht

Artikel

      

HET  ROODBORSTJE:  een pittig vogeltje                door Jeu Smeets

 

Het roodborstje (Erithacus rubecula rubecula) is in onze omgeving een alom bekend vogeltje en ik denk dat het dicht tegen de kwalificatie meest voorkomende broedvogel van Nederland aanzit. Men ziet ze werkelijk overal. Van half open bossen met veel ondergroei, parken, tuinen en tuintjes tot houtwallen, heggen en ander klein struweel toe. Omdat ze erg netjes zijn, vinden ze het prettig als er badwater in hun woonomgeving te vinden is. Na een lekkere regenbui zie je ze dan ook ijverig baden in kleine poeltjes.

Overal waar enige dekking aanwezig is, voelen ze zich thuis. Ligt er op de grond de nodige bladafval, dan scharrelen ze daartussen een groot gedeelte van hun

dagelijkse kostje bij elkaar. Ze bakenen, vooral in de winter, een eigen voedselterritorium af, dat fel wordt verdedigd tegen soortgenoten. Maar dat gebied is niet al te groot en dan lijkt het erop dat de vogels dicht bij elkaar zitten.

De roodborst is ongeveer 14 cm. groot en heeft een warm gekleurde oranjerode borst. De kleur loopt door tot boven de snavel en vormt zo nog een voorhoofdsbandje. Dit patroon wordt afgezet met een asgrauw verenveld. De bovenzijde van de vogel is olijfkleurig met een bruintint, terwijl de onderzijde beduidend lichter van kleur is. De snavel en de pootjes zijn bruin. Jonge vogels missen de borstkleur en zijn gevlekt tot aan de jeugdrui. Roodborstjes zijn, waar ze ook zitten, niet echt schuw. Ze hebben prachtige, bijna brutale, kraaloogjes. Ze hebben de neiging de vleugels iets te laten hangen en maken knikkende en wippende bewegingen.

In de zomer hebben ze een slank voorkomen maar in de winter lijkt het of ze steeds kou lijden omdat ze hun veren bol opzetten. Hun zachte, ietwat parelende liedje klinkt tot ver in de winter en is lieflijk om te horen, zonder de geluiden direct te kunnen duiden. Overigens zingen de wijfjes aardig mee en dat is in de vogelwereld vrij uniek.

Vliegen doen ze veelal over korte afstanden, van struik naar struik, snel en dwarrelig. Over grotere afstand vliegen ze snel,  enigszins golvend en onregelmatig.

Hun voedsel bestaat uit bijna alles wat op de grond te vinden is: insecten, hun eitjes, larven en poppen, wormpjes, slakjes, spinnetjes en diverse bessen, als het seizoen daar is.

Het verspreidingsgebied van deze vogels is enorm en omvat grofweg geheel Europa en Azië. Op zo’n groot gebied kan het niet anders of er zijn door gebiedsafscheidingen ondersoorten ontstaan volgens de door Darwin ontdekte wijze. In totaal zijn acht ondersoorten beschreven, maar omdat ze allemaal toch veel op elkaar lijken in vorm, kleur en gedrag, wil ik mij houden aan de bij ons voorkomende soorten. De mannetjes en popjes zijn van elkaar te onderscheiden door de mindere borstkleur van het popje en de oranje band boven de snavel die een stuk smaller is.

De broedtijd van het roodborstje ligt, afhankelijk van de klimaatzone waar ze verblijven, van maart tot augustus. Het nest, gemaakt van dorre grassen, mossen stengeltjes etc., wordt van binnen gevoerd met pluizig materiaal, zoals dierharen, veertjes en nog wat. In de keuze van de nestplaats zijn ze niet kieskeurig. Het kan gewoon op de grond zijn onder een struik, maar ook een boomholte, muurspleet, conservenblik of klimopstruik kan dienst doen. Een kennis van mij had in zijn, via een open raam toegankelijk, tuinhuisje een oude jas hangen. In de mouw van die jas bracht een roodborst paartje vijf jongen groot. Het nest van meestal vijf of zes roomkleurige eitjes met roestbruine stippeltjes, worden in veertien dagen, alleen door het popje, uitgebroed waarna beide ouders de jongen verzorgen die met ongeveer vijftien dagen uitvliegen. De oudervogels voeren daarna nog een dag of tien tot de jongen geheel zelfstandig zijn.

Roodborsten zijn in onze streken meer stand- en zwerfvogels. In de winter worden ze aangevuld met vogels uit het hoge noorden, waar het toch te koud wordt en waar het sneeuwdek te dik is voor vogels die alles van de bodem moeten hebben. Als hier te lande de winter wat te hard wordt gaan ze wel verder naar het zuiden, maar verder dan Zuid–Europa komen ze niet.

De kweek met roodborstjes

Deze is relatief eenvoudig mits er aan een paar voorwaarden kan worden voldaan. Ten eerste is een beplante en enigszins beschutte vrije volière een noodzaak; daarin moeten ze het hele jaar door kunnen verblijven, op voorwaarde dat water en voedsel vorstvrij aangeboden kunnen worden. De bodem moet bestaan uit natuurlijke grond en bedekt zijn met een laag bladloof en verder is vers badwater een vereiste. Het roodborstje is een vogel die weinig eisen stelt en die voortdurend, ijverig, zijn lied zal laten horen.  

Wat voedsel betreft moeten we verschil maken tussen voorjaar/zomer en herfst/winter. In voorjaar en zomer leeft de roodborst uitsluitend op dierlijke kost en hiervoor staan ons pinky’s, mieren en hun eieren, kleine krekels, meelwormen, buffalo’s, rupsen en wasmotlarven ter beschikking. In herfst en winter kunnen we volstaan met een goed universeelvoer waarin insecten, bessen en vruchten verwerkt zijn.

Buiten de broedtijd moeten mannetjes en popjes gescheiden ondergebracht worden. Dat kan het beste in naast elkaar gelegen vluchten, zodat men in het voorjaar aan het gedrag van de vogels kan zien wanneer het tijd wordt om ze bij elkaar te zetten. Voor alle zekerheid moet men wel even toezicht houden om er zeker van te zijn dat de hormonen van de man harder werken dan zijn agressie. Als nestplaats kan klimop, maar ook boomstronken met holten en halfopen nestkastjes dienst doen. De ouders zullen hun jongen als regel probleemloos grootbrengen maar als deze dertig dagen oud zijn en zelfstandig, is het raadzaam de oude en jonge vogels te scheiden omdat er anders slachtoffers vallen.

In Nederland is de voorgeschreven ringmaat 2,7 mm., terwijl dat in Duitsland 2,5 mm. is. De AEV (Duitse tegenhanger van BEC) vindt dat te klein en stelt 2,8 mm. voor. Mij lijkt dat internationaal nog wel iets aan de regels te verbeteren valt. 

 

Engels: Robin  -  Duits: Rotkehlchen