MEZEN (Paridae) deel 2 Auteur: onbekend. Met dank aan Jeu Smeets.
Voeding
Zoals gezegd bestaat het grootste deel van het koolmeesvoedsel uit insecten en tijdens de broedperiode uitsluitend uit insecten (rupsen, bladluizen, eieren van …, poppen van … enz.)!
In herfst en winter wordt gretig van beukennootjes en opgehangen vetbollen gesmuld en rijkelijk getafeld aan voedertafels in tuinen. Ook allerlei zaden en bessen worden gegeten.
Hoe hoger de koolmezenpopulatie in het gemengde bos, des te groter is de kans dat de voorraad nootjes tijdens de winter opraakt.
Onderzoek wees echter uit dat de doodsoorzaak bij mezen vooral te herleiden valt tot vorst, sneeuw en kou. Hoeveel beukennootjes voor hoeveel mezen is niet zo relevant en ook niet hoeveel tijd een koolmees nodig heeft om voedsel te vinden en hoeveel tijd hij besteedt aan het verorberen.
Bij strenge vorst of bij sneeuwval wordt alles moeilijker. De zoektijd neemt toe (de bladeren waaronder de beukennootjes liggen zijn vast geklit. Het nootje is door de vorst hard geworden en het kost veel meer moeite om het te openen). Meer inspanning vraagt meer voedsel en dat is niet in grote hoeveelheden aanwezig in deze periode.
Kenmerkend voor de echte mezen is dat zij voedselbrokjes met de tenen van beide poten vasthouden om ze dan met de snavel te bewerken. Koolmezen verschalken vaak insecten tijdens de vlucht. Zij eten niet alleen darren (mannelijke angelloze bijen), maar ook van een angel voorziene werkbijen.
Een aangepaste mezenmaag
Mezen hebben een maag voor de winter en voor de zomer. In de winter past deze zich wonderwel aan voor het eten van noten en zaden. De mezen krijgen dan een dikke gespierde maagwand. Ze pikken dan ook steentjes om de zaden te kunnen vermalen.
In het voorjaar komt er bij beide geslachten vergroting van de geslachtsorganen voor (inwendig). Bij de mannetjes zijn het de gonaden (in verhouding tot het vogeltje: enorme inwendige testikels voor de talloze copulaties). Bij de vrouwtjes worden de eierstokken groter; zij moeten straks wel 10 à 12 eieren leggen. Met de groei van deze organen is er binnenin het vogeltje minder plaats vrij voor een dikke maag. Ondertussen gaat de lente verder haar gang (er komen meer rupsen en insecten, nodig voor het grootbrengen van de jongen). Eten van insecten vergt geen dikke gespierde maagwand. De maag zal dus weer verkleinen.
DE PIMPELMEES
balanceert voortdurend op de rand van een energiecrisis. Zijn miniem gewicht is erg nuttig voor het beoefenen van zijn stijl: ondersteboven hangen aan dunne twijgen om te speuren naar kleine rupsjes die zich aan de onderkant van de blaadjes bevinden. Vergeleken met de inhoud is het oppervlak van zo'n pimpelmeeslijfje groot. Daardoor koelt zo'n meesje veel sneller af dan een grote vogel waarbij de verbranding gunstiger is. Wat doet een pimpelmees tegen afkoeling? Degelijk isoleren en flink stoken! (Hij heeft dus een dicht verenpak en een koortstemperatuur van 42 gr.C.). Hierdoor kan een pimpel buitentemperaturen van -23 C. verdragen. Daarvoor heeft hij echter veel brandstof nodig: per dag iets minder dan zijn eigen lichaamsgewicht. En dat betekent: een stuk of honderd rupsjes klein formaat of enkele duizenden insecteneitjes.
Langer dan een halve dag zonder voedsel houdt de pimpel niet vol. Hij wordt suffig, heeft minder reactievermogen, hij wordt gemakkelijker prooi voor een of andere roofvogel. Statistisch gezien komt 60% van alle pimpels zo aan hun einde.
Probaat middel om de winter door te komen is krachten bundelen. Er vormen zich troepjes van koolmezen, pimpels, staartmezen en goudhaantjes. Ze wisselen hun kennis van het jachtterrein uit. Elke soort heeft zijn eigen specifieke plekjes. Hiervan kunnen zij dan gezamenlijk profiteren. In de winter uitsluitend op insecten leven zou voor de pimpel niet haalbaar zijn. Net als de koolmees beschikt hij over een maag die zich wonderwel aanpast. Ook hij schakelt over op nootjes en zaden. In de eerste weken van februari komt daar terug langzaam verandering in.
Het lengen van de dagen beïnvloedt de hormoonwerking, de maag neemt in omvang af, de geslachtsorganen zwellen. De mannetjes beginnen te zingen: de start om opnieuw territoria in beslag te nemen.
Voor mensenoren klinkt een mezenlied heel simpel en lijkt het steeds hetzelfde. Voor mezenoren ligt dat heel anders. Via gespecialiseerde geluidsapparatuur blijkt dat ieder mannetje een eigen liedje zingt.
Nestbouw
Zoals reeds gezegd neemt de koolmees holten, spleten, nestkastjes en andere holle ruimten in beslag voor het maken van haar nest. Deze worden opgevuld met vooral mos (onderbouw) en daar middenin komt de broedkamer die vooral haren, wol en zachte donsveertjes bevat.
Zij bouwt, hij houdt de wacht. Zij zoekt nestmateriaal, hij begeleidt. Meer niet. Hij zoekt wel nestplaatsen, maar zij kiest uit. Bij dit zoeken speelt de heldere zwart-wit tekening van de kop een belangrijke rol. Hij steekt zijn kop in de richting van de uitgekozen plek. De scherpe lijn tussen zwart en wit dient als richtingspijl. Het vrouwtje schijnt aan te voelen wanneer de meeste rupsen en insecten voorhanden zullen zijn. Hiervan hangt het tijdschema van de nestbouw en de eileg af. Tegen het einde van de nestbouw heeft het vrouwtje de onderbevedering verloren (broedplek).
Wanneer na het eerste nest (800 - 1.000 rupsen / dag gedurende ongeveer 20 dagen) nog voldoende voedsel voorhanden is, komt er een tweede en soms nog een derde nest. Voortplanten is bij mezen kennelijk een zeer sterke drijfveer.
In de legfase gebruikt het vrouwtje een handige truc. Zij slaagt erin haar jongen binnen 24 uur te laten uitpikken door telkens boven de gelegde eieren te gaan staan om deze niet bebroed te laten worden.
De pimpels vormen hun nesten op eenzelfde manier als de koolmezen: als onderlaag een dik mostapijt met daarin een nestkuiltje waarin haar van dieren.
Begin mei zijn de meeste legsels kompleet. De eieren hebben een witte ondergrond met kleine bruine spikkels. Er zijn meer dan 12 eieren. Ze wegen 1,5 gr. per stuk. Voor een vogeltje van ruim 10 gr. is dit een ongelooflijke prestatie. Ter vergelijking: een kip zou om dit te evenaren in twaalf dagen 30 eieren moeten leggen.
Het broeden begint pas (net als bij de koolmees) wanneer het legsel volledig is. Dit om de jongen zo gelijktijdig mogelijk te laten uitkomen. De jongen komen uit na circa 13 dagen broeden. Bij koud weer kan dit wat langer duren. Voor elk jong dienen er dan zo'n 100 rupsen per dag gezocht en gevoerd te worden. Voor een nestje van tien betekent dit zo'n 1.000 keer op en neer vliegen. Bij slecht weer is zo'n taak moeilijk te volbrengen want dan zijn er weinig insecten. De ouders vinden dan niet genoeg prooi. Hierdoor kan het dat meer dan de helft van de jongen doodgaat. Bij gunstig weer kunnen evenwel ook alle jongen uitvliegen (circa 18 dagen na het uitkomen).
Voeding
Waar gaan we nu op letten om tot een succesvolle kweek in de volière te komen. Allereerst komt het er op aan om onze kool- en pimpelmees in een optimale conditie te houden.
Een voedingsadvies van Dr.Holzheimer helpt ons al een flink stuk op weg. Insecteneters geeft men zachtvoer (eivoer + paté + eventueel Claus III), aangevuld met levende of diepvriesinsecten: vliegen, vliegmaden, meelwormen, krekels, sprinkhanen, miereneieren, bladluizen e.a. De vogelliefhebber kan het beste eerst (goede) literatuur bestuderen om een indruk te krijgen van het voedsel dat vogels in de natuur eten.
Wetende dat mezen een zogenaamde zomer- en wintermaag hebben, geven we tijdens de lente en zomer - als voorbereiding op de kweek en gedurende de kweekperiode zelf - hoofdzakelijk insecten en krachtvoer. Dit opfokvoer kan men het beste zelf maken: eivoer en paté + de bekende additieven, zoals Aves-kracht en tijdens de kweek Aves-opfok. In de speciaalzaken vinden we een heel gamma aan dierlijk voedsel. Zelf kunnen we nog weideplankton verzamelen of fruitvliegjes kweken.
Nu wij net als de rest van Europa deze insecteneters mogen kweken (wel de opgelegde regelgeving in acht nemen), kunnen wij de komende seizoenen heel wat nieuwe kweekexperimenten verwachten. Nieuwsgierig kijken we uit naar de eerste positieve resultaten!
Dit artikel is eerder geplaatst in “Het Veugelke” van EKVV, Venlo.
|