DE MOOIE KRAMSVOGEL door Jeu Smeets
De kramsvogel (Arceuthornis pilaris) is een van de mooist gekleurde lijsters die hier bij tijd en wijle rondvliegen. In het Duits heten ze Wacholderdrossel en in het Engels Chestnut backed Trush.
De kramsvogel kent een nogal uitgebreid leef- en broedgebied dat zich uitstrekt van Zuid- Groenland, IJsland, Schotland, het hoge noorden en het midden van Europa tot en met de Alpen, in Oost-Frankrijk de Vogezen en zelfs de Ardennen. Verder in Oost-Europa tot Siberië en het Baikalmeer. Het vermoeden bestaat dat de kramsvogel van oorsprong alleen in Siberië voorkwam in de Taigabossen, maar zich in de loop der jaren naar alle richtingen heeft uitgebreid. Nu zouden er zelfs broedgevallen zijn in Noord-Italië en Griekenland. In dat opzicht zou het niet verwonderlijk zijn als de kramsvogel reeds meerdere malen in Nederland gebroed zou hebben. In het zuiden en oosten van het land zijn op vele plaatsen biotopen, die voldoen aan de wensen van deze vogels. Temeer omdat deze vogels niet te boek staan als echte trekvogels maar meer als stand- en zwerfvogels, is de kans vrij groot dat er hier wel eens een paar blijven hangen.
De kramsvogel die met ± 25 cm. iets groter is dan een merel, heeft een voorkeur voor een vochtige en koelere leefomgeving en wordt aangetrokken door gemengde, halfopen, naald- en loofbossen, verspreid begroeide landschappen, parken en grote tuinen. In de broedgebieden, vaak met grote hoogteverschillen, wordt vaak de koelere noordkant van de heuvels of rotsen opgezocht. Het nest wordt veelal in struiken en bomen op grotere hoogten gebouwd en is vaak opvallend onbedekt in een grote takvork. Het is een stevig bouwwerk van grof gras, halmen en bladeren. Van binnen wordt dat aangesmeerd met vochtige aarde en na droging aangekleed met zachte materialen van diverse soorten.
Vaak wordt door deze vogels in een soort kolonie van enkele tientallen nesten gebroed. Ze beschermen hun kolonie dan wel op een heel speciale manier. Als ze worden aangevallen door een roofvogel gaan ze vol in de aanval en poepen de rover trefzeker onder. Doordat die ontlasting opdroogt is het voorgekomen dat de rover niet meer kon vliegen en al hongerend aan zijn einde is gekomen.
Het voedsel van de kramsvogel is eigenlijk sterk seizoengebonden en bestaat in het voorjaar en zomer in hoofdzaak uit regenwormen en verder uit slakjes, spinnen, rupsen, sprinkhanen, kevertjes en andere insecten.
In de nazomer en herfst schakelen ze heel gemakkelijk over op bessen en fruit. Valfruit in boomgaarden, deels zelfs rottend, is in herfst en winter geliefde kost.
Het broedseizoen dat begint in april, in het hoge noorden zelfs later, duurt tot juli. In die tijd brengen ze veelal twee nesten met jongen groot. Het legsel bestaat meestal uit vier tot zes eieren die in 14 dagen worden uitgebroed. De jonge vogels verlaten na 13-16 dagen het nest en zijn na enkele dagen vliegvlug en met 30 dagen zijn ze volledig zelfstandig. De vogels zijn in Nederland toch in hoofdzaak bekend als wintergast en dan in grote aantallen. Vaak zijn ze te bewonderen in gezelschap van andere lijstersoorten, in de herfst vaak met koperwieken, maar ook het gezelschap van merels, grote lijsters en zanglijster is hun niet vreemd. Ze staan naar soortgenoten toe dan ook te boek als zeer verdraagzaan.
Het geslacht van de kramsvogel is op het uiterlijk moeilijk te bepalen. De pop zou iets valer van kleur zijn dan de man en overgoten met een iets bruinachtig waas. In geval van gevangenschap lijkt het mij verstandig een DNA-geslachtsanalyse te laten doen.
Het houden en kweken in gevangenschap is veelvuldig gelukt met de vermelding dat het zeker niet de gemakkelijkste vogels zijn. De kramsvogel is onrustig van aard en vaak ook schuw naar mensen toe. Om met de vogel te kunnen kweken moet aan enkele voorwaarden worden voldaan. Een ruime, goed beplante, volière is een absolute noodzaak. De vogels moeten de mogelijkheid hebben om dekking te zoeken en een ongestoorde broedmogelijkheid te hebben. Als broedplaats hebben ze overigens graag een kunstmatige nestgelegenheid zoals bijvoorbeeld een bloemenmandje. Dit moet dan wel enigszins verstopt opgehangen worden. De volière kan geheel open zijn en kan het hele jaar door dienen als onderkomen. Het verdient zeker aanbeveling om voor een droge voederplaats te zorgen wanneer men (goed) universeelvoer voert. Ook geperste brokjes voor welpen en beoparels worden goed opgenomen. Naast hetgeen ze in de natuur verorberen, kunnen ook meelwormen,
buffalowormpjes en pinky’s gevoerd worden, naast bessen en fruit zoals appels en druiven.
De zang van de kramsvogel stelt niet veel voor; daarvoor hoeft men ze niet te houden. Het prettige aan deze mooie vogel is zijn verdraagzaamheid naar andere vogels toe en daarom kan men ze in een grotere volière houden met diverse andere en ook kleinere vogelsoorten. Over het verorberen van pas uitgekomen kleine vogeltjes heb ik nergens iets kunnen vinden. Bij andere lijstersoorten heb ik dat wel meegemaakt.
De kramsvogel is geen bedreigde soort en kent geen citespapieren. Wel moet hij met speciaal bestelde ringen van 4,5 mm. geringd worden.
|