DE KEEP: EEN PRACHTIGE VINK door Jeu Smeets
De keep (Fringilla montifringilla) een van de kleurrijkste vinken die bij tijd en wijle hier vertoeft.
Deze broedvogel, 15 à 16 cm., van het hoge noorden is hier vaak als wintergast. Men ziet ze groepsgewijs. Bij zachte winters trekt hij niet verder, maar als de weersomstandigheden minder zijn zien we hem ook als doortrekker in het late najaar en vroege voorjaar. Heel vaak is hij in onze streken in gezelschap van boekvinken, groenlingen en geelgors te zien. Duidelijk zichtbaar is wel dat het mannetje in de broedtijd een veel opvallender kleur heeft dan in herfst en winter. Het popje is gedurende het hele jaar hetzelfde van kleur. Deze kleur komt het meest overeen met die van de man in winterkleed, maar hij is over de hele lijn fletser.
Het leef- en broedgebied van de keep is vrij omvangrijk en strekt zich uit van Noord-Scandinavië, vanaf de boomgrens via Finland, Rusland en Siberië tot het Altai gebergte. De keep bewoont in die streken in hoofdzaak de randen van naaldbossen en de uitgestrekte berkenbossen. In de golvende en wat onregelmatige vlucht laat hij een zacht “tsjuk–tsjuk”-geluid horen, terwijl de lokroep als een hard, metaalachtig “kééhp” klinkt. Waarschijnlijk is daaraan ook de Nederlandse naam te danken. Verder kent de vogel nog een soort zang die enigszins aan die van een groenling doet denken, met wat fluitende en ratelende geluiden.
Het broedseizoen van de keep loopt zo ongeveer van mei tot juli. Het popje bouwt een vrij groot nest van fijne takjes, grassen en halmen. Dit wordt van binnen gestoffeerd met veertjes en haren van dieren. De 4-5 eieren worden ongeveer 14 dagen bebroed en met ongeveer 16 dagen vliegen de jongen uit en met 30 dagen zijn ze volledig zelfstandig. De keep heeft meestal twee broedsels per jaar.
In het verleden zijn er wel eens vogels na winterverblijf en trek hier te lande blijven hangen en er zouden zelfs een paar broedpogingen gedaan zijn, maar zonder resultaat. Er zijn overigens wel meer zomerwaarnemingen gedaan maar dan betrof het altijd losse mannetjes.
Het voedsel van de keep komt ook in grote trekken met dat van de vink overeen en omvat een heel scala aan al dan niet gekiemde zaden, oliehoudende zaden, vruchten, bessen en bladknoppen. De jongen worden in hoofdzaak met insecten groot gebracht. In de zomer leven de oude vogels echter ook voor een groot deel van dierlijke kost.
De kweek met de keep in gevangenschap lukt regelmatig mits de vogels een flinke ruimte hebben in een volière met enige begroeiing. Ze nemen met gemak nestkastjes en draadmandjes aan die met enig kunstmatig groen bekleed zijn. Men moet er voor zorgen, als er jongen zijn, dat er een ruim aanbod aan dierlijk voedsel is, zoals pinky’s, meelwormen, buffalo’s en weideplankton. Een nadeel is dat de mannen in de broedtijd behoorlijk agressief kunnen zijn en alleen in behoorlijk grote volières met andere vogels tezamen gehouden kunnen worden. Een voordeel is dat ze naar hun verzorger toe vrij vertrouwd worden. In Nederland is de verplichte ringmaat 2,7 mm. In Duitsland is dat 2,5 mm., terwijl de AEV, de Duitse tegenhanger van BEC, 3.0 mm adviseert. Dat lijkt mij voor een vogel van dit formaat zelfs geen overbodige luxe als men bedenkt dat normale kanaries met 2,9 mm. geringd worden.
Familie:Fringillidae - Duits:Bergfink - Engels:Brambling
|