DE GOUDSBLOEM (Calendula officinales)
Uit: “Wilde Planten” – Jo van RooijPRIVATE
De naam Calendula kan afgeleid worden van het Latijnse Calendae. De naam voor de eerste dag van de maand bij de Romeinen; vandaar de aanduiding maand. Misschien omdat haar soortgenoot - de bij ons zeer helder bloeiende variëteit Calendula Arvensis - zo lang bloeit: van mei tot september. Nog steeds worden de bloemen op het platteland gebruikt als barometer. Als de bloemen na 07.00 uur dicht blijven, voorspellen ze regen. Als ze tussen 06.00 en 07.00 uur open zijn, belooft het een zonnige dag te worden. Bij het opgaan van de zon gaat ook de goudsbloem open. Zij volgt dit hemellichaam de hele dag door als een groet aan diens kracht. Deze plant wordt pas sinds de 12e eeuw als geneeskrachtig kruid vermeld maar in de 17e en 18e eeuw was Calendula zo in trek als geneesmiddel tegen talloze ziekten, dat de drogisten ze met vaten gelijk in voorraad moesten hebben. De heilige Hildegarde van Albert de Grote gebruikte de plant tegen darmstoornissen, tegen opgezette lever, insecten en slangenbeten. De Indiaanse arts Mathioli was de eerste die de plant aanraadde tegen oogaandoeningen. Dat was in de 16e eeuw. Vandaag de dag weten wij dat deze plant ook opwekkend en krampopheffend is. Dus nuttig bij astma-aanvallen, hoestbuien, hartkloppingen en slapeloosheid. Zij werd onder andere gebruikt onder de naam Verucaria, uitwendig tegen wratten. In de vorm van Herba Cancri werd het nog tot aan het midden van de vorige eeuw gebruikt als een zeer bekend middel tegen kanker, maar daarna raakte het in de vergetelheid. De mooie goudsbloem is een laagblijvend siergewas in tuinen. Er bestaan twee soorten goudbloemen: de gekweekte dubbele soort en de wilde soort die in ongeveer dezelfde streken voorkomt als de wingerd. Zij lijken op elkaar en bezitten ongeveer dezelfde geneeskrachtige gaven. De gekweekte soort heeft alleen veel meer bloemblaadjes. Uit de kromme vrucht of uit zaad komt de snel groeiende plant met vertakte stengel en iets vlezige en zacht behaarde bladeren. De bloemhoofdjes hebben gele tot oranje bloempjes, waarvan alleen de buitenste vrucht dragen en de binnenste onvruchtbaar zijn. De bloemen bloeien snel uit en maken spoedig weer plaats voor nieuwe. Het loof heeft een eigenaardige harsachtige geur als het gekneusd wordt. U hoeft niet te vragen waarom deze bloem de naam goudsbloem draagt: daar is die mooie oranje kleur de oorzaak van. In de oorlog was het een verboden bloem, omdat de kleur zo fel oranje is.
De standplaats
De goudsbloem is inheems in het Middellandse zeegebied, op de Canarische eilanden en in de Oriënt. In Nederland en België wordt hij in tuinen gekweekt, op ruigten, braakliggend terrein en bouwplaatsen.
De hoogte
De goudsbloem, zowel de wilde als de gecultiveerde soort, krijgt een hoogte van 30 tot 60 cm. en is een eenjarige plant.
De bloeitijd
De wilde variëteit van de goudsbloem bloeit van juni tot september. De gecultiveerde soort bloeit vanaf april tot november, tot de nachtvorstperiode invalt.
Wat te voeren?
De bladeren van de goudsbloem worden wel als groenvoer opgenomen maar zeer matig. De zaden zijn, als zij die eenmaal kennen, een ware lekkernij voor onze volièrevogels.
Werkzame bestanddelen
De goudsbloem dankt zijn geneeskracht aan de etherische olie, carotine-achtige kleurstoffen, bitterstof, stikstofrijke slijmstoffen, hars, rubber en calenduline, sapinine en salicyl.
Welke vogels eten deze zaden?
In de natuur eten de vinkachtigen - vooral de kneuters - deze zaden, in de volière alle grote parkieten zoals bergen, penanten, roodvleugels en koningen maar ook zeker de red cap is dol op deze zaden.
|