MUTATIES BIJ UILEN door Peter Otten
Het kon niet uitblijven. In het verleden hebben we gezien dat zodra er met een vogel wat meer uitgebreid wordt gekweekt, dat dan al snel mutaties in kleur een feit zijn. We hebben dat meegemaakt bij de kanarie, de gouldamadine, de zebravink, de putter, de goudvink, de groenling, de huismus, de merel, de spreeuw, de goudvis, reptielen … Nieuw op ons verlanglijstje waren de uilen. In ieder geval in Nederland was het houden en kweken van uilen tot voor kort vloeken in de kerk. Dat de heer Vergy geschiedenis zou schrijven met zijn zaak tegen de Franse overheid en later bij het Europese Hof, is een complete verrassing geweest. Men zou deze heer in de adelstand moeten verheffen. De uilen kwamen en zie: ook de kleurmutaties waren binnen de kortste keren een feit. Het fokken van vogels is een stuk cultuurhistorie en het fokken met uilen wordt dat (eindelijk in Nederland) ook!
In tegenstelling tot veel andere vogels blijken uilen in de wrede natuur niet zo’n vreselijke last te hebben van een afwijkende kleur. Variaties in kleur zijn in de uilenwereld al zonder meer een veel voorkomend fenomeen. De bosuil bijvoorbeeld kan roodbruin zijn, grijs of grauwbruin; van de meeste uilen bestaat er trouwens een bruine en een grijze morf (vroeger fase genoemd, maar dat was niet handig. Een fase suggereert namelijk dat het een tijdelijke aangelegenheid is en dat is niet zo, het is een definitieve toestand). Morf is een ander woord voor vorm. Soms zien we ook een rode morf. Al deze morfen worden genetisch bepaald, maar onderzoek naar de vererving is nog weinig uitgevoerd. Het is de vraag of men dergelijke morfen als mutatie moet beschouwen. In de gangbare vogelkweek zou men echter zeker van een mutatie spreken. Bij de koekoek zien we, naast de grijze morf, ook soms een bruine variant. Dat zijn bijna altijd vrouwtjes. Zeer waarschijnlijk komt deze afwijkende kleur overeen met de geslachtsgebonden kleur bruin bij allerlei andere vogels. Gezien het voorkomen in de natuur geeft deze kleur blijkbaar weinig problemen bij het overleven van de koekoek.
Meer rigoureuze kleurafwijkingen zijn, hoe dan ook, bij uilen geen zeldzaamheid. Het meest spectaculaire is dan uiteraard wit. Deze kleur (!) valt op, hoewel … niet in het donker! Uilen zijn in het algemeen nachtdieren. Dat scheelt en ze zijn doorgaans geen prooidier, wat hun overlevingskansen, ook met een andere kleur, niet belangrijk verkleint. Toch zijn niet alle uilen spierwit, wat betekent dat wit toch ook weer niet de beste oplossing is in de natuur. Verschillende andere morfen zijn kennelijk toch weer geen probleem. Sneeuwuilen zijn weer wel overwegend wit, maar die leven dan ook op de toendra.
Onlangs las ik een Kautzbrief (uilenbrief), waarin Heimo Mikkola een artikel schreef over albinisme bij uilen. Hij schreef over uilen in de natuur en in avicultuur. Alles verlucht met zwartwitfoto’s. De auteur introduceert in zijn bijdrage vier soorten albinisme:
1. Totaal albinisme: al het melanine ontbreekt, zowel in de veren, huid als in de ogen. Dit is de zeldzaamste vorm.
2. Onvolledig albinisme: pigment ontbreekt, maar niet tegelijkertijd in ogen, huid of veren (bijvoorbeeld wél wit, maar zwarte ogen).
3. Onvolmaakt albinisme: het melanine is alleen maar verminderd.
4. Gedeeltelijk albinisme: (…..) (kort gezegd wat wij bont noemen).
Vervolgens geeft hij een inventarisatie van wat er in natuur en volière zoal rondvliegt aan half of helemaal wit. Dat blijkt nogal wat te zijn. Overigens zijn er op www.Owlpages.com ook enkele afwijkend gekleurde uilen te zien, naast normaal gekleurde exemplaren.
Feit blijft dat, hoe aardig het artikel overigens ook is, er nogal wat onjuistheden in staan. Dat was niet te vermijden: de foto’s zijn verre van volmaakt en alleen al daardoor kunnen die iemand op het verkeerde been zetten.
Opmerkelijk is het verhaal van een laplanduil, die, hoewel spierwit, in de natuur zelfs tot voortplanting kwam. Met foto. Wit zijn was kennelijk geen al te groot nadeel dan wel een voordeel.
Een verhaal apart is dat over de Antwerpse dierentuin. Men had (en heeft ?) daar een koppel briluilen. Dat was op zich al heel exceptioneel, want het was zowat het enige koppel dat tot dan toe ooit in een dierentuin terecht was gekomen. Aangeboden door een vanger, dat ook nog … Daardoor is het niet verwonderlijk dat alle afstammelingen nauw aan elkaar verwant zijn. Alle briluilen vormen in feite één inteeltlijn. Dat is niet zo mooi, maar wél een gegeven. Merkwaardigerwijs bleek een van de ouderdieren wit, naar mij nu gebleken is een echte albino. Beide vogels kwamen dus uit het wild (in 1973). Nakomelingen werden verkocht aan diverse dierentuinen, zelfs in Amerika en later ook aan particulieren. Uit deze nateelt vielen te hooi en te gras telkens weer witte vogels: volgens de terminologie van Mikkola totale albino’s; de vogel is puur wit, snavel en huid is roze, ogen zijn helrood. Naar mijn weten heeft niemand ooit geprobeerd gericht te selecteren op deze eigenschap. Maar dan nóg: er waren een paar jaar geleden ten minste veertien witte nakomelingen bekend. In Duitsland maakte men zich al zorgen, immers de wildvorm was volgens de daar geldende normen behoorlijk verpest (men is daar geen voorstander van mutantenkweek). Tsja, ieder zijn opvattingen. De eigenschap wit bleef, doordat het een moeilijk te kweken vogel was, soms jarenlang verborgen. Puur statistisch ligt dat ook voor de hand, maar, doordat bovendien gemuteerde vogels een kleinere overlevingskans hebben, kan een eigenschap als deze generaties lang verborgen blijven. Mutanten zijn niet alleen wit, ze groeien ook langzamer en gaan in een normaal grootgebracht nest, dus onder de ouders, vaak dood, doordat ze langzamer groeien en slecht zien. Bij niet-selectie bij nakomelingen van bovenaangehaald koppel briluilen zou van alle normaalkleurig geboren jongen 50% split zijn en 50% niet. Daaruit zouden dan ook witte vogels kunnen vallen. Een beetje veel geluk hoort daar dan wel bij. Puur statistisch gezien zou van de nakweek één op de zestien vogels wit moeten zijn. Maar de meeste witte gaan dood. Soms niet: uilen zijn, met uitzondering van de kerkuil, betrekkelijk gemakkelijk met de hand groot te brengen. Het fokken van een witte blijft echter ook dán nog een lotje uit de loterij.
Feit is dat met de meeste echte albino vogels niet of nauwelijks te kweken is. Hoe dat is met albino-uilen weet ik niet. Het zijn nachtdieren en dat zou een voordeel kunnen zijn, maar ook een nadeel. De ogen hebben hoe dan ook last van overstraling, wat betekent dat het gezichtsvermogen ernstig is aangetast. In het donker zou dat mee kunnen vallen.
Wat schetst mijn verbazing! Ik bracht, omdat ik recentelijk wat meer tijd had, een twintigtal laplanduilen en een vijftal briluilen groot voor een bevriende relatie. Onder de briluilen zat een wit exemplaar, dacht ik. Al na een paar dagen zag ik dat er wat bijzonders aan de hand was. Zie hiervoor ook de foto van de uilskuikens. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het om een bruine uil, maar, aangezien de vererving nog niet vaststaat, moet ik een slag om de arm houden, wat de naam voor de kleur betreft. Er is ook een foto bijgevoegd van de uitgevlogen vogels: een bruine en een normale.
Inmiddels zijn er ten minste van de dwergooruil en van de kerkuil een aantal “overgoten” (alsof het melk is) zwartogige vogels gefokt. Ze vallen onder type 3 van Mikkola. Beide vormen hebben hun oorsprong in Engeland. Deze eerste fokker heeft nooit grote aantallen op stok gekregen, maar wél de mutatie veilig gesteld. Van hem kocht ik al vrij lang geleden enkele splitten (zei hij). Dat bleek er van de drie maar één te zijn. Na jaren vliegen er ook in mijn eigen volières inmiddels, uit nakweek van deze Britse vogels, een achttal witte (overgoten) kerkuilen rond. De mannen zijn het lichtst, de poppen zijn donkerder, met een grijze aftekening overgoten. Ze zijn al vroeg in het nest te herkennen, doordat de schedel langer kaal blijft. De huiddelen zijn ook veel lichter. De vogels groeien beduidend langzamer dan normale jongen. In het nest overleven de meeste mutanten niet. Bij handopfok, wat bij kerkuilen toch steeds een probleem blijft, overleven die mutanten bij mij vaak weer wel. De foto’s geven een indruk van het beschreven fenomeen. Mannen zijn het lichtst, poppen hebben een grijs waas en het tweede jaar zijn beide geslachten wat donkerder.
Van de bosuil zijn in Duitsland een aantal witte vogels bekend. Door allerlei oorzaken wordt met deze vogels helaas slecht gekweekt. De oorsprong schijnt in de Berliner Zoo te liggen.
Van de Canadese oehoe heb ik een foto gezien van een albino op een sprenkel. Van een ransuil is in Nederland een geval bekend van een wit exemplaar dat kennelijk heel wel in staat was om ten minste enige tijd te overleven. Van de laplanduil zijn ook bonte exemplaren bekend. Die worden met het stijgen van de leeftijd steeds meer wit. Ze stammen alle van één kweker in Duitsland af. Van de oeraluil is in Duitsland een spierwit exemplaar opgedoken in een nest van verder normaalgekleurde jongen. Van de dwergooruil bestaan al enige tijd wit (overgoten) jongen.
Last but not least trof een vriend van mij op de Balkan ergens een melanistische bosuil aan. Zijn dochter maakte de bij dit artikel geplaatste foto.
Mijn opsomming zal zeker niet compleet zijn.
Ook in de natuur wordt zo nu en dan een wit exemplaar gezien en soms ook gefotografeerd. Op internet is wel het één en ander boven water te krijgen (albino, vogels, afbeeldingen). Vaak rust er op deze foto’s copyright, wat onze mogelijkheid om ze in ons Bec-info op te nemen behoorlijk beperkt.
|