Terug naar overzicht Artikel HAARWORMEN door Peter Otten Naar aanleiding van het artikel van Robert Paul Naeff (Bec-info 5/2006) over de dood van zijn hele bestand aan beflijsters, kwam daarover een discussie op gang tussen hem en mij. Ik herinnerde mij bovendien dat ook een andere auteur, namelijk Jeu Smeets, nagenoeg dezelfde problemen had gehad met zijn koperwieken. En ook ikzelf had in het verleden een dergelijk probleem op mijn bord gehad met kauwen, roeken, gaaien en zelfs recentelijk ook met oehoes. Alle informatie die daarbij boven tafel kwam, leek me interessant genoeg om er eens wat dieper op in te gaan. Allereerst was er de informatie die ik jaren geleden in Groot Brittannië kreeg aangaande beflijsters. Ik wilde best eens proberen te fokken met die vogels. Berichten van ginds waren niet al te opwekkend. Het bleek een probleemvogel, niemand was erin geïnteresseerd, bijna niemand kweekte ze en de mensen die ze wel kweekten verloren evenveel vogels als ze fokten. Indertijd wilde ik die vogels graag hebben, maar ze waren eenvoudigweg niet te krijgen. Einde verhaal dus. In België vernam ik dat koperwieken precies hetzelfde overkwam. Ze gingen dood aan het begin van de rui. Ik herinner me dat de vleugels altijd gedeeltelijk al geruid waren. Ook die vogels wilde ik indertijd graag hebben om ermee te kweken, maar eigen kweek was niet te krijgen. Het leek me vreemd dat bij kramsvogels, grote lijsters en merels het genoemde probleem niet voorkwam. Beide vogels heb ik uitgebreid gekweekt. Van kauwen wist ik dat ze – ook weer in het begin van de rui – plotseling dood bleken te gaan. Een roek die ik aan een dierenpark schonk, ging ook na een jaar dood en ook weer aan het begin van de rui. Gaaien zaten er in dezelfde tijd vaak ook niet al te best bij, maar ze gingen dan net niet dood. Kortom, het probleem interesseerde me dermate, dat ik wilde weten wat er aan de hand was. Daartoe sneed ik een dode kauw open en onderzocht, dacht ik, elk orgaan, ook onder de microscoop. Ik vond in eerste instantie totaal niets. Aangezien de dood altijd een oorzaak moet hebben, zocht ik verder. Het bleek dat ik zocht naar de verkeerde oorzaak. En ook op de verkeerde plaats. Een doorgeknipte darm vertoonde aan de binnenkant - bij een vergroting van niet meer dan 10x - een tapijt van haarwormen. Waarmee de oorzaak was gevonden. Bijgevolg zou een wormmiddel, of liever een antiwormmiddel, de voor de hand liggende remedie moeten zijn. Echter, Levamisol, dat gemakkelijk in water oplosbaar is, bleek voor grijskoplijsters, en dus ook voor zwartborstlijsters, een dodelijk gift. Ze overleden binnen de kortste keren aan (waarschijnlijk) een allergische shock. Al mijn andere vogels hadden er geen last van. Panacure en Mebendazol, die overigens chemisch sterk op elkaar lijken, veroorzaakten geen problemen. Helaas zijn beide middelen niet in water oplosbaar. Ze moeten door het voer gemengd worden. Dat is in feite geen probleem doordat het niet vies smaakt. Of het middel Ivomec (ivermectine), dat zou pas makkelijk zijn. Dit middel is niet voor vogels, maar voor vee bedoeld. Toch bleek één druppel van een 2½ maal verdunde oplossing voor vogels van de grootte van een spreeuw echt wonderen te verrichten. Veertjes in de nek opzij duwen, één druppel op de kale huid en de vogel is voor een maand vrij van alle in- en uitwendige parasieten. Andere vogels die ik behandelde met een aangepaste sterkte bleken ook vrij te worden van allerlei parasieten, maar lintwormen gingen er meestal niet van dood. Dit laatste (van die lintwormen) heb ik van horen zeggen, ik weet het niet uit eigen ervaring. Wel bleek een beo binnen een minuut te overlijden na een behandeling met Ivomec. Vogels overlijden meestal niet aan de worm zelf, maar aan de gifstoffen die de worm (als uitscheidingsproduct) produceert. De vogels zijn traag, maar half bij bewustzijn. Als we zien dat de vogels er slecht uitzien, zijn we te laat. Een wormmiddel zal dus routinematig op de juiste tijden moeten worden gegeven. Water afdekken is wel verstandig, want een poepje van een kauw of zo is genoeg om de hele volièrebevolking te besmetten. Het is van de haarworm zeker slim om in de rui, net vóór de trek, zich als een razende te vermenigvuldigen. De trek brengt vogels bij elkaar en andere soortgenoten kunnen dan snel geïnfecteerd worden. Toch is in de regel geen enkele parasiet erop uit zijn gastheer te doden, want dan houdt zijn eigen verhaal op. Vogels eten in de herfst veel fruit. Dat verteert héél snel, dus binnen een kwartier. Gifstoffen die de wormen produceren worden dan zo snel afgevoerd dat ze nauwelijks kwaad kunnen voor de vogel. Dit verklaart ook dat onze Zuiderburen hun koperwieken wél in leven hielden als ze veel bessen voerden. Aan haarwormen dacht toen nog niemand. Robert Naeff heeft het probleem ook voorgelegd aan Peter Couteel, een dierenarts, die een door BEC georganiseerde lezing gaf op Urk. Die bevestigde mijn verhaal. Hij adviseerde Moxdectine, in water oplosbaar en dus gemakkelijk te doseren. Ik zelf ken het middel niet. Tenslotte is me bekend dat men vroeger vaak boerenwormkruid gebruikte, althans een aftreksel ervan, om wormen te doden. Een dosering is me helaas niet bekend. Voor wie daarover wil lezen: kijk op: www.nvmm.nl/open/tijdschrift_ntmm/ntmm-2005-3.pdf Een artikel op deze site gaat over plantaardige antiwormmiddelen. (Zie ook Bec-info nr. 4/2003, artikel boerenwormkruid / Jo van Rooij.)