De Kramsvogel. (Turdus Pilaris)
in de natuur en in de volière.
door Robert Naeff
Inleiding
De kramsvogel is een bekende wintergast in onze contreien. Vrijwel iedere winter trekken er flinke aantallen van deze fraai gekleurde lijstersoort door ons land. Meestal zien we de vogels dan in grote en kleine groepen op akkers, weilanden en in tuinen foerageren, daarbij soms in gezelschap van andere lijstersoorten, zoals koperwiek, zanglijster of merel. Als ze opvliegen of óverkomen hoor je de kenmerkende ‘tjakkende’ roep, waaraan de vogels hun bijnaam of streeknaam ‘Tjakker’ hebben te danken.
De indruk bestaat dat de kramsvogel, een broedvogel uit Noord en Oost Europa, de laatste jaren zijn broedgebied westwaarts en ook naar het Zuiden toe aan het uitbreiden is. Tegenwoordig wordt er namelijk volop gebroed in Frankrijk en in het Waalse gedeelte van België (in 1983 meer dan 10.000 broedparen in Wallonië). En ook in Vlaanderen en Nederland is de vogel al een aantal jaren aan een opmars bezig, die alleen de laatste jaren weer wat schijnt af te nemen. De kramsvogel wordt eigenlijk weinig aangeboden in de handel en dus ook maar weinig in gevangenschap gehouden. De redenen voor dit gebrek aan populariteit zijn waarschijnlijk dat de soort in de eerste plaats geen geweldige zanger is en ook door zijn grootte en door zijn wat onrustige gedrag flink wat ruimte verlangt. Toch is het een vogel die zeer zeker de moeite waard is.
Dit seizoen kweekte ik voor het eerst een aantal kramsvogels in mijn volière, een goede aanleiding om eens wat op papier te zetten over deze weinig gehouden soort.
Uiterlijk en zang
Objectief bekeken is de kramsvogel eigenlijk de mooist gekleurde lijster van ons land. De kop is schitterend grijsblauw, een kleur die nog eens terugkomt in de stuit. Tussen de ogen en de snavel zit een soort donker masker en de lichtgekleurde keel vertoont enigszins een streeptekening. Het rugdek is kastanjekleurig of roodbruin en de borst is donker gevlekt op een roomkleurige en gedeeltelijk okerkleurige ondergrond. De snavel is geel met zwart en de poten en ogen donkerbruin. De staart is zwart. Als de vogels vliegen valt de lichte onderzijde van de vleugels goed op. Mannen en poppen verschillen enigszins, maar dit is in het vrije veld nauwelijks waarneembaar. Ook bestaan er tussen verschillende individuen kleurverschillen, dus felle en minder fel gekleurde mannen en poppen. Je ziet soms extreem fletse vogels, ook in het vrije veld. In de volière zijn de verschillen tussen de geslachten een stuk beter zichtbaar, zeker als er enkele vogels bij elkaar zitten. Over het algemeen zijn de mannen wat contrastrijker en ook intensiever van kleur. Het grijs aan de kop en op de stuit is wat blauwer dan bij de pop, waar het wat meer naar bruingrijs neigt en ook het rugdek is bij de man meer roodbruin, dieper van kleur dan bij de pop. Jonge kramsvogels zijn tussen uitvliegen en vóór de jeugdrui duidelijk valer, minder contrastrijk en vlekkeriger van kleur dan de volwassen vogels. De lengte van de vogels varieert tussen de 25 en 26,5 cm., wat zo’n beetje vergelijkbaar is met het formaat van een merel.
De zang van de Turdus pilaris stelt weinig voor, als je het vergelijkt met familieleden als merel en zanglijster. Een beetje onsamenhangend gekras en knarsend gefluit hoorde ik in mijn volière in het voorjaar. Als de vogels denken dat er gevaar dreigt, laten ze een opvallend ratelend geluid horen, dat een beetje klinkt als: Trrrt, trrrrt !!
Gedrag, leefwijze, voedsel etc. in het wild
De kramsvogel kun je gerust een behoorlijk sociale vogel noemen. Je ziet ze zelden alleen. In de trektijd kunnen ze zwermen vormen die soms bestaan uit honderden tot zelfs duizenden vogels. Voedselzoekende groepen zijn daarbij een stuk kleiner. De trek lijkt min of meer massaal en in grote zwermen plaats te vinden, want zó zie je er geen één en een dag later zie je er tientallen tot honderden. Sommige vogels trekken ’s nachts op grote hoogte (meer dan 3000 mtr.) en meestal blijven de dieren een paar dagen in een gebied met voldoende voedselaanbod hangen om vervolgens weer door te trekken naar nieuwe pleisterplaatsen. Pas als het echt koud in Scandinavië begint te worden verschijnen de echt grote aantallen van deze soort hier in Nederland, waar de soort in eerste instantie samen met de koperwieken de besdragende soorten struiken en heesters in tuinen en plantsoenen plunderen. Als de bessen op zijn, wordt er meer op de grond, in tuinen, parken en op landerijen gefoerageerd. Duidelijk zijn er ook pieken in de aantallen aan te wijzen in het begin en tegen het eind van de winter. De trekbewegingen lijken dan, zoals gezegd, behoorlijk beïnvloed te worden door het weer. Bij de inval van strenge vorst bijvoorbeeld nemen de aantallen in Nederland flink toe. In het meest noordelijke gedeelte van hun broedgebied, in Rusland, beginnen de kramsvogels al half augustus aan de trek, maar de meeste vogels in Europa trekken weg uit hun broedgebieden in de periode eind september - november, soms later, in de meer zuidelijke delen van hun broedgebied. De vogels kunnen tijdens de trek ook behoorlijke afstanden afleggen en worden dan ver van de broedgebieden waargenomen op de vreemdste plaatsen. In Noord Afrika, de Arabische landen, maar ook op Groenland, Spitsbergen en zelfs zijn er waarnemingen bekend uit Alaska, Canada en Noord Amerika. Ook tijdens het broedseizoen zijn ze behoorlijk sociaal, want ze broeden min of meer in losse kolonies, die kunnen bestaan uit enige tientallen tot wel 500 paren op een km2.
Vaak wordt er in hoge bomen, zoals populieren e.d., gebroed op zo’n meter of tien vanaf de grond of hoger, meestal in de vork van een tak of tegen de stam. Opvallend daarbij is dat de vogels erg verdraagzaam zijn ten opzichte van andere soorten, zodat merels, koperwieken en ook kleine soorten zangvogels vaak vlak bij de kramsvogelnesten broeden. Zo profiteren ze van de vele scherpe ogen en het aanvalswapen bij uitstek van de kramsvogel: zijn uitwerpselen. Als er een kraai, uil of roofvogel in de nabijheid van de nesten wordt gesignaleerd, ondernemen de kramsvogels duikvluchten, waarbij de vijand met uitwerpselen wordt besmeurd. Hierdoor gaan de veren aan elkaar plakken en wordt het vliegvermogen van de predator steeds verder aangetast, al naar gelang de duur en intensiteit van de aanvallen.
Het voedselpakket van de kramsvogel is vergelijkbaar met dat van de meeste lijsterachtigen: allerlei soorten insecten, spinnen, rupsen en geleedpotigen. Op weilanden, grasvelden en bouwland wordt naar wormen gezocht op de ‘merelmanier’: rustig hippend, afgewisseld met korte tussensprintjes, de kop schuin opzij, een oog aandachtig op de grond gericht, nauwkeurig kijkend en dan, met een snelle beweging, wordt de prooi gegrepen.
In de nazomer en herfst vormen fruit en bessen een belangrijk deel van het menu.
Het broedseizoen in het wild loopt van begin april tot eind augustus. In het merelachtige nest worden vijf tot zes, soms zelfs zeven eieren gelegd, die na 10-14 dagen uitkomen. De jongen blijven 12 tot 15 dagen in het nest en zijn na nóg eens 14 dagen zelfstandig. Meestal hebben de kramsvogels in het wild twee broedsels per broedseizoen.
Eerste ervaringen met kramsvogels in de volière
Het zal ergens tegen het eind van de jaren ’90 geweest zijn, dat ik een koppel kramsvogels te pakken kreeg. De vogels waren keurig geringd, waarbij het verhaal later ging dat ze waarschijnlijk ergens in België als jonge vogels in het wild geringd waren. Het zou heel goed kunnen, want het was opvallend dat er in die tijd wel kramsvogels op TT’s werden gezet, maar dat er nooit een kweekverslag in de bladen verscheen.
Wat mij verder opviel was dat de dieren in eerste instantie behoorlijk tam waren (handopfok), maar dat ze in de loop der tijd alsmaar schuwer werden. Op een gegeven moment werden ze zo fladderig, dat ik ze uit arrenmoede maar in een heel afgelegen en rustige volière in een hoekje van mijn tuin plaatste, want ik werd er zelf ook rusteloos en zenuwachtig van. Ik heb eigenlijk het liefst zo tam mogelijke vogels. Niet alleen i.v.m. de kweek, maar vooral ook omdat dat zo veel prettiger is om naar te kijken en ze te verzorgen.
Tussen deze twee vogels was uiterlijk nauwelijks verschil te bespeuren. Het broedseizoen brak aan en ergens in mei vond ik slierten droog gras bij de kramsvogels in het gaas hangen, ten teken dat er gesleept werd met nestmateriaal. Omdat de vogels meteen onrustig werden als ik in de buurt kwam, kon ik niet precies zien welke vogel het nest bouwde. Het werd een kolossaal en nogal hoog nest, dat erg leek op het bouwsel van de merel. Op een dag vond ik bij controle het eerste ei. Dat ei leek eigenlijk sprekend op een merelei: groengrijs met bruine vlekjes en stipjes. In de dagen die volgden kwamen er alsmaar meer eieren. In totaal wel een stuk of acht/negen. Ook vond ik nog een ei op de grond. Ik vreesde het ergste en jawel hoor: toen ik op een gegeven moment om een hoekje gluurde zaten er twee kramsvogels gezellig naast elkaar op één nest te broeden! Twee poppen dus. Nergens was op korte termijn een man te krijgen, dus ik liet het maar zo.
Er volgde nog een ronde met een hele berg eieren en dat was het voor dat seizoen. In de winter wist ik met enige moeite een van de vogels om te ruilen tegen een gegarandeerde man en met spanning wachtte ik het nieuwe seizoen af. De resultaten waren identiek aan het jaar daarvoor: weer bleek ik over twee poppen te beschikken. Nu heb ik niks tegen lesbiennes, maar dit werd me echt te dol. Ik wilde gewoon jonge vogels zien. In het najaar stierf een van de poppen in de ruitijd (waarschijnlijk aan wormbesmetting, een veel voorkomend euvel bij lijsterachtigen) en de overblijvende vogel werd erg schuw. Dat begon me zo de keel uit te hangen, dat ik de volièredeur openzette en haar de vrijheid gaf. Voor mij geen kramsvogels meer, dacht ik.
Opnieuw kramsvogels
Begin 2003 verhuisde ik naar het Noorden van het land en ik kreeg daar de beschikking over een voor Nederlandse begrippen nogal grote tuin (bijna 1 ha.). Ik besloot het op volièregebied direct goed aan te pakken en bouwde meer dan 20 aluminium volières. Flink ruim; de meeste kweekvluchten hadden een oppervlakte van bijna 7 m2, en daarbij bouwde ik ook nog enkele grotere volières met een oppervlakte tot zo’n 36 m2. Alle vluchten waren circa 2.20 mtr. tot 2.30 mtr. hoog en doordat ik zoveel meer ruimte tot mijn beschikking had, kreeg ik zin om ook eens wat meer soorten aan te schaffen dan alleen merel en zanglijstermutanten, die ik de afgelopen jaren voornamelijk had gekweekt.
Ik besloot het bij de Turdusfamilie (echte lijsters) te houden en slaagde er met de hulp van vogelvriend Henk uit het Brabantse Someren in, om in vrij korte tijd zo’n 12 soorten van over de hele wereld bij elkaar te krijgen. Om aan die vogelsoorten te komen werd er veel op internet gesurft, ik struinde de vogelmarkten boven de grote rivieren af en Henk richtte zich op het Zuiden van het land en België. Van de Europese soorten had ik, zoals gezegd, de merel en de zanglijster en verder nog de koperwiek en de roodborstlijster. De laatste wordt wel gerekend tot de Europese fauna, maar is eigenlijk een dwaalgast uit Noord Amerika en geen echte Europese broedvogel. Degene die nog op het Europese lijstje ontbrak was o.a. de kramsvogel.
Ik ging op zoek en kwam in december 2004 terecht bij de familie van Cauwenberg in België. Vriendelijke mensen en zeer ervaren vogelliefhebbers, die al zo’n tien jaar kramsvogels hielden en kweekten en daarbij nog vele andere soorten vogels, zoals mutatie spreeuwen, koperwieken, grote lijsters, diverse soorten zaadeters, fazanten, patrijzen, roofvogels.
Van hen kocht ik voor een luttel bedrag een onverwant koppel kramsvogels. Bij deze vogels was het verschil tussen de geslachten overduidelijk. De man prachtig contrastrijk, helder van kleur, de pop veel fletser en ‘bruiner’. De man was duidelijk veel tammer dan de pop, die zelfs in mijn ruime kweekvluchten van 4,5 bij 1,5 mtr. nog in het gaas ging hangen als ik in de loopgang liep. Ik begon alweer aardig zenuwachtig van het gefladder te worden en besloot achter een grote schuur, op een afgelegen stuk van mijn terrein, een speciale volière voor de vogels te timmeren. Het werd een vlucht van 3 x 3 mtr. en hierin brachten de vogels de winter door in gezelschap van een bonte merel en een split merelman. In maart haalde ik de merels uit deze vlucht, hoewel ze het goed konden vinden met de kramsvogels, die op mij een heel verdraagzame indruk maakten t.o.v. andere soorten vogels (in het verleden had ik ze ook al eens probleemloos samengehouden met merels, spreeuwen en witte kwikstaarten). De kramsvogels bleven achter in de kweekvlucht en het wachten was op de aanvang van het nieuwe kweekseizoen.
Geslaagde kweek
De vogels werden in conditie gehouden met een menu van Kasper Faunafood Foktoomkorrels (Gallus 4) en ze kregen hierbij vrijwel dagelijks enkele meelwormen en 1x/week een halve appel.
Eind april ontdekte ik de eerste tekenen van nesteldrang: er hingen slierten gras en plantenstengels in de waterbak en op een tak in een hoek. Direct bevestigde ik een rieten mandje op die plaats in de volière, om te voorkomen dat de pop wekenlang tevergeefs nestmateriaal in die hoek zou blijven deponeren. Zodoende zouden er kostbare weken verloren gaan. De hoek werd direct, nadat het mandje was aangebracht, gemeden en de nieuwe nestelplek was een speciale lijsterbroedkast van eerder genoemde collega-lijsterkweker Henk v.d.Broek, die een eigen timmerbedrijf heeft en deze kasten ‘s winters met 20 tegelijk in zijn werkplaats had gefabriceerd. Het ontwerp met de maten had ik uit een Amerikaans boekje, getiteld The American Robin, waar een nestkast wordt aanbevolen voor de roodborstlijsters die in het wild in de tuin leven (zie foto). Edoch na een paar dagen hield de kramsvogelpop het voor gezien in de kast en ze toog weer naar de hoek met het mandje. Nu werd er in een dag of twee een prachtig en stevig nest in dit mandje gebouwd en weer enkele dagen later volgde het eerste ei. Er werden in totaal maar liefst zes eieren gelegd, wat niet abnormaal voor de soort is, want in de literatuur wordt een aantal van twee tot zeven opgegeven.
Op 2 mei startte de vogel met broeden en ik rekende op een kleine twee weken alvorens de eieren zouden uitkomen. Opvallend was de blijvende schuwheid van de pop. Blijven al mijn merels en lijstersoorten steevast op hun eieren zitten als ik in de buurt kom, niet deze kramsvogel. Zodra ik in de buurt verscheen, vloog ze luid scheldend van haar nest, waar ze ook in no time weer op ging zitten als ik wegliep. Het maakte de nestcontrole voor mij wel erg gemakkelijk, want ik heb er een hekel aan om een ‘vastzittende’ broedende pop met de hand van het nest af te ‘duwen’. Mijn ervaringen met deze handelwijze zijn over het algemeen zeer slecht. Natuurlijk zijn er lijsterpoppen die bijna ‘alles’ goed vinden aangaande nestcontroles, maar er zijn er ook die na verstoring heel vast gaan zitten en praktisch stoppen met het voeren van de jongen (met alle vervelende gevolgen van dien). Daarentegen zijn er ook die heel los zitten en nauwelijks op hun eieren willen blijven. In extreme gevallen (1 à 2 keer meegemaakt) wordt het nest definitief verlaten! Ook heb ik meegemaakt dat een pop dermate getraumatiseerd raakte, dat ze haar eigen eieren ging opeten en dat ook de rest van haar leven bleef doen.
Terug naar de kramsvogels. Die deden het uitstekend. De man liet de pop rustig broeden. Na een dag of zes schouwde ik een van de eieren en dat bleek bevrucht. Dat schouwen doe ik trouwens heel simpel, zonder schouwlamp. Ik maak een rondje met duim en wijsvinger van mijn linkerhand en klem daar het ei in. Dan maak ik met alle vingers van mijn rechterhand een donker ‘tunneltje’ en zet dat met de ene opening op het ei, druk mijn oog tegen de andere opening en richt de twee handen op de zon of het lichtste gedeelte aan de hemel. Een onbevrucht ei schijnt dan door als een kleine lampion, terwijl een bevrucht ei, al naar gelang de ontwikkelingsfase, half tot helemaal massief “zwart” is.
Na een kleine 14 dagen, rond de 15e mei, kwamen er vijf eieren uit. Nu brak er een spannende fase aan. Zouden de beide oudervogels hun jongen gaan voeren? De vogels konden kiezen uit buffalowormen, bestrooid met Aves insektenstrooipoeder, en Dendrobena’s, oftewel gewone wormen, die ik koop bij een wormenkweker in een naburig dorp voor € 10,-/kilo. De wormen worden aangeboden in een plastic bak met deksel, waarin ik een groot rechthoekig gat heb gesneden. Daardoor ontstaat een overstekende rand, die de wormen ervan weerhoudt er ’s nachts uit te kruipen.
De kramsvogelman voerde zowel buffalo’s als wormen aan zijn jongen. Als hij op de nestrand verscheen ging de pop iets opzij en kwam omhoog, zodat de man het voer goed kon aanreiken. Dit gedrag is in vrijwel alle gevallen het beste wat je kunt hebben bij de kweek van lijsterachtigen (en ook bij veel andere vogelsoorten). Het laat zien dat de verstandhouding tussen man en pop optimaal is.
Na een dag of twee kwam het zesde ei ook nog uit, maar dit jong kon de oneerlijke strijd met zijn oudere broers en zusters in het overvolle nest niet aan en het overleed na een dag of twee. In eerste instantie voerde de kramsvogelman vrijwel alleen, maar toen de jongen groter werden en de pop vaker van het nest ging, begon zij ook steeds frequenter mee te voeren. Op de vijfde dag kon ik drie jongen ringen met 4.5 mm. ringen en een dag later nog eens twee vogels. Nu verving ik de buffalo’s door bepoederde meelwormen. Die meelwormen worden, voordat ze aan de vogels worden gevoerd, ‘vetgemest’ op een dieet van kippenlegkorrel, vogelmuur en appel. Vlak vóór ze in de volière worden ‘opgediend’, worden ze bepoederd of bestrooid met insektenstrooipoeder of Gistocal. Nu voerden de ouders dus afwisselend wormen en meelwormen. Toen de jongen in de veren begonnen te komen vlogen de ouders van ’s ochtends tot ’s avonds met bekken vol levend voer af en aan en ik moest beduidend meer voer aanbieden dan in de beginfase. De wormenboer werd in die periode ook steeds vrolijker en spraakzamer!
De jonge kramsvogels groeiden als kool en op een gegeven moment leek het nest zelfs wel wat aan de kleine kant te worden, want soms zaten er een of twee jonge vogels zo’n beetje op de buitenrand te balanceren. In deze fase was de pop alweer begonnen aan de bouw van een nieuw nest voor de volgende ronde, ditmaal in de eerder genoemde lijsterkast. Nog voordat de jonge vogels uitvlogen begon ze al te leggen. Na een week of twee, en verspreid over twee dagen, vlogen ten slotte alle jonge kramsvogels uit. De pop zat ondertussen al weer te broeden, zodat het verzorgen van het kroost helemaal voor rekening van de vader kwam. Tussen de uitgevlogen kramsvogels zat ook een nogal bolzittend exemplaar, waarvan de veren ook nog niet uit de ‘hulsjes’ waren gekomen. Het verbaasde mij niet dat ik de vogel een dag of wat later dood op de grond van de volière zag liggen. Hij was niet mager en wat hem gemankeerd heeft zullen we wel nooit weten.
Besluit
De overige vier jonge vogels doen het uitstekend en zijn op het moment van schrijven zelfstandig. Ik heb ze enige tijd geleden overgeplaatst naar een aparte volière, om te voorkomen dat ze de oude vogels zouden gaan hinderen bij de volgende broedronde. Op 15 juni zijn er weer vijf jongen uit het ei gekropen, waarvan ik er vier op 19 en 20 mei heb geringd. Ook deze jongen worden weer voorbeeldig door beide ouders gevoerd en het lijkt erop dat zeker vier van de vijf (de 5e is een nakomertje) probleemloos zullen worden grootgebracht. Ik ben erg benieuwd hoeveel jongen van deze soort ik uiteindelijk dit jaar op stok zal krijgen.
Kramsvogels: erg fraaie, sterke en verdraagzame vogels, die goed samengehouden kunnen worden met allerhande kleinere soorten vogels. Deze soort verdient het zeker om wat vaker in de Nederlandse volières gehouden te worden. Probeert u het eens!
Geraadpleegde literatuur:
Peter Clement en Ren Hathway – Trushes – afbeelding pl.35, tekst blz. 387 t/m. 389.
Lars Jonson – Complete gids Vogels van Nederland – blz. 416.
Vragen of opmerkingen? Bel 06 - 53249551 of mail naar r.p.naeff@planet.nl
|
|