Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel

Welkom op de website van B.E.C.

De vereniging die opkomt voor het belang van de Europese Cultuurvogel en het kweken ervan.

Wilt u hier ook deel van uitmaken? Meld u dan nu aan als lid.

Inloggen kweker
Terug naar overzicht

Artikel

   

DE  BOTVINK  (Fringilla coelebs coelebs)        door Alois van Mingeroet    

Uit: EUROPESE VOGELS KWEKEN EN TENTOONSTELLEN  

Als volièrevogel

De botvink – meestal vink genoemd – is in België één van de meest gehouden Europese vogels [……………..]. Is de vinkenkweek echt zo moeilijk? Het antwoord is neen, maar de liefhebber moet er wel wat voor doen!

Het kan niet genoeg onderlijnd worden, dat een kurkdroge volière een must is, waardoor ongemakken als coccidiosis en ongedierte vermeden worden. Plaats nooit soortgenoten in aangrenzende volières waar visueel contact mogelijk is. Breng het kweekstel alleen in de vlucht onder en zorg ervoor dat aan de zijwanden enkele takken van de grove den bevestigd zijn. Hierin kan de pop zich tegen een te driftige man verbergen. U moet immers weten dat de mannelijke vink tijdens de kweekperiode de pop kan achtervolgen, waardoor de kans reëel is dat ze zich te pletter vliegt of zwaar wordt toegetakeld.

De volgende middeltjes kunnen helpen:

  • plaats de pop alleen in de volière en laat de man pas bij haar wanneer u ziet dat ze begint te nestelen; oplettendheid dringt zich echter op;

  • knip bij de man langs één kant de eerste vijf slagpennen voor de helft af; hierdoor kan hij minder snel vliegen;

  • gebruik geen poppen jonger dan 10 maanden;

  • laat de man alleen bij de pop als u hem kunt observeren, bijvoorbeeld elke avond een uur;

  • de man niet te veel insecten geven en ook niet te veel hennepzaad.

 

De botvinkpop bouwt haar nest alleen en dit het liefst zo hoog mogelijk in de volière. Indien de vogel over mossen, fijn gras, wilgenpluis, pluisjes van de paardebloem, paardenhaar, watten en spinrag beschikt, kunt u een kunstig nest verwachten. Toch is ook hier het klassieke metalen nestkorfje met een nestje in kokosvezel erin, een ideaal hulpmiddel. Alleen de pop broedt. De broedduur bedraagt 13 dagen en de jongen verlaten  het nest na 14-16 dagen.

Een broedende vink mag u nooit van het nest verjagen. De kans op het in de steek laten van het nest is dan het grootst. Een andere hint is om de man weg te halen na het leggen van het eerste ei; hij blijft immers een constant gevaar voor de pop. U hoeft niet bang te zijn dat de pop de jongen alleen niet groot krijgt. Indien u voor voldoende miereneieren, pinkies, meel- en buffalowormen, groene bladluizen, spinnen, groene rupsen enz. zorgt dan kunt u erop rekenen dat het wijfje in haar eentje de klus klaart. 

De eerste dagen worden de jongen uitsluitend met insecten gevoerd. Weet dat voor een nest van 5 jongen circa 1 kg. aan insecten nodig is. Rond de tiende dag wordt er geleidelijk overgeschakeld op zaden en eivoer. Op de zesde levensdag dienen de jongen geringd te worden. Ook hier mag u niet nalaten de ringen vooraf zwart te maken of van een ventiel te voorzien. 

Jonge zelfstandige vinken moeten uit de kweekvolière verwijderd worden. Het beste kunnen ze ondergebracht worden in een ruime, zonnige en droge vlucht, waar ze zich verder kunnen ontwikkelen. Uiteraard blijven de jonge vinken naast een goede vinkenmengeling genieten van insecten, eivoer en onkruiden.

Vinken hebben tot drie broedsels per jaar. 

Als tentoonstellingsvogel

De vink is geen gemakkelijke tentoonstellingsvogel. Wie er in klasse A mee wil uitpakken, dient de vogel met de hand groot te brengen. Het gebeurt slechts zelden dat een jonge vogel, die niet met de hand is grootgebracht, reeds het eerste jaar goed scoort. Meestal is hij te wild, waardoor staart- en vleugelpennen gebroken worden. Trekt u deze pennen uit dan is de kans reëel dat de nieuwe pennen fel opgebleekt terugkomen. Ook zijn nieuwe staartpennen circa 0,5 cm. langer dan de oude: een ongelijke staart is het gevolg.

Het beste is de vink toch maar op te kooien, maar dan alleen met de bedoeling hem rustig te maken. Veelal blijkt dat tweedejaarsvinken wel geschikte showvogels zijn.

Uiteraard zijn ook hier de rubrieken “kleur” en “tekening” belangrijk. Zo gebeurt het vaak dat de borst en de flankkleur niet egaal zijn. Bij een pop is een vlekkerige borstkleur een veel voorkomende fout. Ook moet de kleur de nodige glans hebben.

Qua tekeningen springen de vleugelbanden en de vleugelspiegel het meest in het oog; deze moeten regelmatig en symmetrisch zijn. 

De vink en zijn mutaties

De mutatiestammen bij de botvink zijn heden nog betrekkelijk klein. De kleurmutaties bruin, agaat, isabel, wit, pastel en opaal zijn zonder meer prachtig, wat een beloftevolle toekomst voor deze mutaties wettigt.

De bruine, de agaat, de isabel en de pastel hebben tegenover de wildvorm een geslachtsgebonden vererving; de opaal vererft dan weer recessief.

De eerste agaatvinken werden gekweekt door de heer Raskin die er in Nice/Fr. zelfs wereldkampioen mee werd. Louis van Antwerpen wist met de opaalvink een uitzonderlijke kweekstam uit te bouwen. Rudy Driesmans wist niet alleen de bruine voor het nageslacht vast te leggen, maar combineerde ook bruin met agaat, wat resulteerde in de unieke isabelvink. Later kon hij ook de pastelvink in een kweekstam uitbouwen.