De Spotvogel (Hippolais icternina)
Door: Lou Megens
Waar bijgeloof niet toe kan leiden. De Romeinse schrijver Plinius, vermeldt in zijn “Naturalis Historica”, dat men na het zien van een spotvogel kan genezen van geelzucht. Waarschijnlijk dacht men door de gele kleur van de spotvogel, dat de genezing daarmee verband hield. Dit is zelfs terug te vinden in de wetenschappelijke benaming van de spotvogel icterina, wat van het Griekse woord ikteros (wat geelzucht betekent) is afgeleid.
De spotvogel is natuurlijk bekend om zijn imitatietalent, maar het eigen lied bevat ook scherpe, krassende geluiden. Hij heeft echter een welluidend liedje, waarin hij zoals gezegd vele andere vogelstemmen nabootst. Vaak worden de belangrijkste thema’s drie keer herhaald. Zijn lokroep klinkt als: diedeloi, diedeloi. Dit is ook in zijn zang terug te horen. De spotvogel is vaak te vinden in de toppen van boomkruinen met dicht loof. Het mannetje zingt veel, waarbij hij zijn kopveertjes een beetje opzet. Vaak heeft hij een vaste plaats als zangplaats, maar hij kan ook wel onder het vliegen zingen. Ook kan de spotvogel wel ‘s nachts gehoord worden. Door zijn gevarieerde zang is de spotvogel populair als zangvogel, maar het is natuurlijk veel leuker om een koppel in een wat ruimere biotoopvolière te houden. De spotvogel wordt al gekweekt als Europese cultuurvogel, en was in de laatste jaren zowel op de BEC als de SEC show te bewonderen.
In Nederland neemt de spotvogel af in de agrarische gebieden, maar juist toe in de bossen. Het totaal aantal neemt echter af, het aantal broedparen werd door SOVON in 2007 op 20.000 geschat, en daarmee staat de spotvogel op de rode lijst. Spotvogels komen overal voor waar wat hogere begroeiing te vinden is, zoals parken, tuinen en heggen. Hij zoekt de wat hogere plaatsen in de vegetatie op, en schuwt de onderbegroeiing. Geografisch is hij te vinden in West-Europa, oostwaarts tot in Siberië. In Zuid-Europa en het noorden komt hij niet voor.
Zijn kunstige nest wordt gemaakt in een gevorkte tak in dun beboste plekken, parken, boomgaarden, tuinen en heggen. Hij schijnt een voorkeur te hebben om zijn nest in een vlier te bouwen. Het nest van de spotvogel wordt wel omschreven als een van de allermooiste nesten. Beide oudervogels bouwen aan het nest, dat bestaat uit een stevige kom van gras en wortels, afgewerkt met haar en veertjes. Soms worden er aan de buitenzijde stukjes (berken)bast en papier in verwerkt. Vanwege het vervlechten van de berkenbast wordt het vogeltje in Noord Brabant ook wel “berkenbastje” genoemd. Zijn eieren legt hij vanaf begin mei tot midden juni. Het blijft bij één legsel, wat twee weken wordt bebroed. De eitjes zijn van een ware schoonheid. Prachtig roze van kleur, bezet met zwarte stipjes. Ze zien eruit als suikergoedeitjes.
De ouderlijke broedplichten worden verdeeld tussen man en pop, zowel het broeden als het grootbrengen van de jongen. Het mannetje neemt de broedplicht voornamelijk in de middaguren op zich. Het schijnt te zijn dat na het uitvliegen van de jongen, de jongen in aantal gelijk worden verdeeld tussen de man en de pop, waarna die ieder hun eigen weg gaan met de jongen. Zo kan het zijn dat de jongen, direct na het uitvliegen een deel van hun broers en of zusters nooit meer zien. Meer dan één legsel kan de spotvogel niet maken, want hij arriveert pas in mei, maar vertrekt alweer in augustus voor zijn lange reis naar Midden- en Zuid-Afrika. Daar aangekomen, leeft hij voornamelijk in de palmbossen.
De spotvogel is iets kleiner dan een mus, met een groenbruine rug en een zwavelgele buik en borst. Mannetje en vrouwtje zijn seksueel amorf (gelijk gekleurd), en hebben blauwgrijze poten. Zijn hoofdvoedsel bestaat uit insecten, spinnen en andere ongewervelde dieren. Maar zoals vele insecteneters verschalkt hij ook in het najaar een besje niet. In de volière houden we de spotvogels op een goed eivoer, aangevuld met voldoende insecten (pinkies, buffalo’s en meelwormen).
De spotvogel wordt wel, maar nog mondjesmaat gekweekt als Europese cultuurvogel, en is mede door zijn bijzondere zang een zeer gewilde volièrevogel. Hij kan deze zang zeer lang achtereen aan houden, wel tot vijftien minuten, net als de veldleeuwerik. Het is een potpourri van liedjes, heldere hoge fluittonen, vermengd met imitaties van allerlei andere vogelgeluiden, en af en toe een paar knerpende dissonanten.
Zou het daarom zijn dat men in Limburg deze vogel “allerleisängerke” noemt?
Foto’s: Theo v.d. Mortel
|