Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel

Welkom op de website van B.E.C.

De vereniging die opkomt voor het belang van de Europese Cultuurvogel en het kweken ervan.

Wilt u hier ook deel van uitmaken? Meld u dan nu aan als lid.

Inloggen kweker
Terug naar overzicht

Artikel

   

De Europese kanarie

(Serinus serinus - Linnaeus 1766)  

door Louis Gonnissen 

Le Midi. Zomerzon. La Méditerranée. Stranden vol donkerkleuri­ge Nederlanders e.a. Ik zag bij de keuken van het hotel de kleine bruingroene, onopvallende Europese Kanarie, cini genoemd in Vlaanderen en Frankrijk. Hij liep op de grond en wat verder zat een andere Europese kanarie onvervaard te zingen in de top van een boom, zo zonder schrik voor roofvogels uit de blauwe lucht. De cini is een durver. Luid klinkt zijn strijdlied onafgebroken, maar niemand luistert; zeker geen zonneklep-toeristen.

 Vooral tussen 1960 en 1980 hebben de Europese kanaries de zonnige Middellandse Zeegebieden verlaten om noordwaarts te trekken langs de kusten en daarna het binnenland te kolonise­ren van Noord-Frankrijk, België, Nederland en zelfs Denemarken. Maar geen mens die het hoorde of zag. Alleen enkele ornithologen volgden de gebiedsuitbreiding van deze stille verove­raar. Wat een verschil met de Turkse tortels die hier naar toe kwamen vanaf 1952 en met de invasies van de kruisbekken die de krantenkoppen haalden. 

Men kan deze geschiedenis van de gebiedsuitbreidingen volgen in de gezagheb­bende monografie van Marcel Ruelle (1999): Le Serin cini (Grand'Route 243, 4537 Verlai­ne).

Daar lezen we op blz.68: "In de nieuwe gebieden is de Europese kanarie bijna overal trouw gebleven aan zijn oude habitat bij de mensen in de steden, dorpen, dicht bevolkte streken, parken, tuinen, kerkhoven, boomgaarden en wegen die afgezet zijn met hoge bomen. De cini schijnt volledig afhankelijk te zijn van de zaden en bladknoppen die hij zoekt in de lagere vegetatie of op de grond waar vele "onkruiden" groeien". 

Cini's zijn stille durvers gebleken en omdat ik cini's kweekte, bemerkte ik ook reeds in 1960 de cini's in ons stadspark en in sommige grote tuinen. Ik stelde vast dat ze vooral verlekkerd zijn op straat­gras (Poa annua). Daar trakteer ik ze nog steeds op, zeker gedurende het broedseizoen.

De Europese Kanarie (Serinus serinus) is een vogel van het Europese vasteland en heeft als nauwe aanverwant een eilandvorm, de wilde Kanarie (Serinus canarius), de voorouder van onze tamme kanaries. In boeken over kanaries werd meermaals beweerd dat de tamme kanarie geen geslachts­dimorfisme kent, hetgeen helemaal onjuist is en daaruit zijn dan ook nog vele valse gevolgtrekkin­gen gemaakt o.a. bij de studie van de kleurkanaries. De Europese Kanarie bezit een nog duidelijker geslachtsdimor­fisme dan de wilde Kanarie. Het wijfje is dof van kleur en goed gecamoufleerd met wat dof geel aan kop en stuit. Het mannetje bezit een duidelijke heldergele koptekening, borst en stuit. Als het mannetje zijn wijfje het hof maakt dan zingt hij niet alleen maar laat de vleugels even zakken, wat van het lichaam weg, om breed en omvangrijk te lijken.

Hij toont dan afwisselend fier de gele borst en de gele stuit die als een kleurenecho van elkaar verschijnen. Prachtig om te aanschouwen. Let bij vogels altijd op de kleurenecho, die bestaat uit het herhalen van dezelfde opvallende kleuren op verschillende plaatsen van het lichaam, zoals hier het helder geel op borst en stuit.  

Het onooglijk, klein vogeltje, de cini, leeft gelukkig in onze volières en kweekboxen. Het wijfje legt gewoonlijk maar drie tot vier eitjes en na 12 dagen broeden worden bij mij gewoonlijk slechts twee jongen geboren, die dan wel snel opgroeien. Naarmate de domesticatie vordert, zal het aantal eieren en jongen toenemen.

 Het nestje is geweldig klein en plat in vergelijking met het diepere en ietwat grotere nest van de wilde kanarie. Men meent dat het diepere nest eigen is aan de eilandvogels omdat daar een sterkere wind waait. De eitjes zijn ook kleiner dan die van de wilde kanarie en zijn nazaten, de tamme kanaries.

Het mannetje draagt weinig of niets bij als de jongen gevoed moeten worden. Een fanatieke vogelbeschermer vond het volgende: "de man verschijnt niet eens meer aan het nest en is dus gevangen of gedood door een vogelvanger". Nu we de Europese kanarie beter kennen, weten we dat veel mannen verstek laten gaan bij het opfokken van de jongen. Trouwens het wijfje houdt een klein territorium aan rondom het nest en laat daar haar man niet eens toe. 

Een zaadmengeling voor kanaries of voor putters en sijzen, gekiemde zaden en eivoer zijn noodzakelijk evenals elke dag zuiver badwater. Gedurende de eerste zeven dagen wordt een Flagellantenmix in het water gemengd, zoals voorgeschreven o.a. door Dr. P. Coutteel, dierenarts. Flagellanten zijn protozoa die zich voortbewegen met een zweephaar of flagel en veel vertegenwoordi­gers van die groep zijn schadelijk speciaal voor jonge vogels m.n. de eerste dagen na de geboorte. 

Reeds in jeugdkleed kan men de jonge mannetjes en wijfjes duidelijk onderscheiden. Jonge vogels vormen nog geen gele carotenoïde. Die verschijnt pas in het volwassen verenkleed, maar de jonge mannetjes hebben reeds een nog onopvallende koptekening in wit. De stuit is nog gewikkeld in de streepjestekening van de camouflage. 
Kleurafwijkingen en mutaties

Bij mijn weten heeft de cini nog geen enkele mutatie afgeleverd. Die zijn wel te verwachten nu op vele plaatsen in Europa de Europese kanarie tot kweekvogel geworden is. Daar het kleurenpalet van de Europese kanarie niet verschilt van de kleurensamen­stelling van onze tamme kanarie,

zijn de te verwachten kleurenmu­taties ook dezelfde. Het gaat om eumelanine, faeomelanine en carotenoïde die door mutatie kunnen veranderen.

Maar ongeduldige kwekers wachten niet. In Duitsland, Frankrijk en België trachtte men reeds in de zeventiger jaren door kruisingen van cini x kleurkanarie, kleurafwijkende cini's te bekomen, maar dit was tot mislukken gedoemd. In de jaren negentig en tweeduizend begon men opnieuw aan dit werk, nu ook in Nederland. Zoals steeds lijken de eerste resultaten hoopvol maar zodra men vogeltjes heeft die echt alle kenmerken van de Europese kanarie bezitten, zoals een kort bekje, kleine, ronde gestalte met korte nek en brede, korte staart, begint het mis te lopen door de zwakte van de jongen en de onvrucht­baarheid van de geselecteerde ouders. Tegenslag genoeg om op te geven. De bioloog en vogelschilder Hermann Heinzel, bovendien specialist in kruisingen, zei mij reeds in 1980 dat het nooit zou lukken de kanariekleuren in te kruisen in de cini want na de vierde, vijfde terugkruising krijgt men geen vruchtbare vogels meer. Weer eens het bewijs dat kruisingen niet aan de grondslag liggen van nieuwe soorten, wél de mutaties. Dus is het wachten geblazen op mutaties die zeker zullen optreden bij de Europese Kanarie.

 Zo is het bewijs geleverd dat de wilde Kanarie en de Europese kanarie toch goede soorten zijn, ook wel biosoorten genoemd. 

Wie is de Europese Kanarie?

Om dieper op deze materie in te gaan, en vooral om zijn verhou­ding tot de wilde Kanarie van de Canarische eilanden te begrijpen, zijn een paar begrippen noodzakelijk.

De morfologische soort (morfospecies) onderscheidt zich van een andere soort van hetzelfde genus vooral door grootte, kleur en verspreiding. Nemen we het genus Acanthis, de Barmsijzen. Vooral door grootte en minder door kleur verschilt de kleine Barmsijs  (Acanthis cabaret) van de grote Barmsijs (Acanthis flammea). Speciaal door kleur, de witte stuit en de opgebleekte kleuren, evenals door de plaats van voorkomen (arctische gebieden), verschilt de witstuit Barmsijs (Acanthis hornemanni) van alle andere soorten barmsijzen. Maar al deze morfologische soorten van de barmsijzen geven onderling gepaard uitsluitend vruchtbare nakome­lingen. Het zijn eigenlijk maar ondersoorten en geen soorten.

De biologische soort of goede soort (biospecies) is de goed afgezonderde soort. Deze soort vormt de kleinste eenheid bij de dieren. Deze soort is afgegrendeld van elke andere soort, hoe gelijkend ook, door de biologische sleutel die meebrengt dat kruisingen tussen goede soorten altijd op hun beurt onvruchtbaar zijn. Zo zijn kruisingen tussen goudvink, groenvink, distelvink, kanarie altijd onvruchtbaar. De Europese Kanarie maakt het ons wat moeilijk. Bij kruising met de wilde Kanarie zijn alleen de mannetjes vruchtbaar. Dit is al een eerste teken aan de wand dat het geen louter morfologische soorten of ondersoorten zijn. De ondervinding leert daarbij dat, hoe verder men terugkruist, hoe minder vruchtbaar de jongen blijken te zijn. Uiteindelijk blijken de beide soorten toch afgegrendeld van elkaar door de biologische sleutel. Anders gezegd: de twee soorten zijn zo ver uit elkaar gegroeid dat de biologische sleutel werkt, zij het niet vanaf het begin.

Als we verder goed toekijken en bewonderen zullen we merken dat de cini eigenlijk een heel kleine, gedrongen postuurkanarie is.