DE SCHARRELAAR VOORGESTELD door Jeu Smeets
In het verslag van Robert Paul Naeff (Bec-info 1/2010), over de 9e Open Noord-Nederlandse Kampioenschappen, zag ik dat Jan Walma een eigen kweek scharrelaar tentoongesteld had en dat er zelfs een oorkonde voor was uitgereikt. Prachtig! Want de scharrelaar (Coracias garrules) is een indrukwekkende vogel vanwege zijn felle kleuren maar ook zeker vanwege zijn formaat (31-33 cm.)
De eerste en enige keer dat ik scharrelaars heb gezien was jaren geleden, in een oude olijfboomgaard in de buurt van het Italiaanse Gardameer. Wat het waren wist ik toen niet maar de kleuren imponeerden mij en eenmaal thuis heb ik de vogels opgezocht in mijn literatuur. De kleuren, maar ook het vrij harde kraaiachtige geluid (een rauw “rak–rak”), stonden mij helder voor de geest Achteraf realiseerde ik mij dat die oude, vaak holle olijfbomen als nestplaats gediend kunnen hebben.
De scharrelaar kent een groot verspreidingsgebied, dat begrensd wordt door Siberië, zuidwaarts via de Arabische staten, Sri Lanka, Sumatra en Afrika tot zuidelijk van de Sahara. In Europa alléén in de zuidelijke landen op een hoogte van 1000 tot 1500 m. In oudere notities leest men dat de scharrelaar in de negentiende eeuw in vrijwel geheel Europa voorkwam en zelfs broedde in het zuidelijk deel van Scandinavië. De oorzaak van deze teruggang is natuurlijk niet te achterhalen, tenzij wij vast kunnen stellen dat rond het jaar 1800 de zomers veel warmer waren dan nu, maar daar heb ik weinig over kunnen vinden.
Het woongebied van de scharrelaar is een vrij open landschap met lage begroeiing, waar toch op een of andere manier broedholen aanwezig zijn. Open bosplekken tussen oude bomen, maar ook mediterrane plantages voor wijnbouw, fruit- en olijventeelt, hebben zijn belangstelling mits deze gelegen zijn tussen niet al te intensief bewerkte akkers. De scharrelaar is voor zijn voedsel voor een groot gedeelte afhankelijk van bodemjacht.Hij is een groot liefhebber van een waterbad, maar ook op zandbaden is hij gek.
Het voedsel van de scharrelaar is heel veelzijdig. Veel ongewerveld spul zoals sprinkhanen, krekels, engerlingen, rupsen, pissebedden, spinnen, wormen en slakken. Maar ook kleine gewervelde dieren zoals hagedissen en kikkers zet hij graag op zijn menu.
Het broedseizoen ligt, enigszins afhankelijk van zijn leefgebied, van mei tot juli. De vogel kent slechts één broedsel per jaar. Als broedplaats komen vaak in aanmerking: gaten in muren en rotsen en zelf gegraven holten in de grond die doen denken aan een ijsvogelnest. De 4 - 6 eieren worden om de andere dag gelegd en daarna door beide partners in 18 á 19 dagen uitgebroed. Na 27 tot 30 dagen verlaten de jongen het nest en ze worden dan nog enige tijd door de ouders verzorgd. Geslachtsrijp zijn de vogels vermoedelijk pas het tweede jaar, maar daarover bestaat nog geen zekerheid.
In gevangenschap is het goed de vogels paarsgewijs in grotere volières onder te brengen en in de winter te zorgen voor een verwarmde, of op zijn minst vorstvrije ruimte. Als nestgelegenheid hebben ze graag een grote parkieten- of papegaaienblok. Wat turf of zaagmeel op de bodem van het nest doet wonderen omdat de vogels zelf geen nestmateriaal verzamelen.
Als voedsel komt het hele palet uit het wild in aanmerking, maar ook kale jonge muizen, in stukken gesneden eendagskuikens en meelwormen. In de praktijk hebben ook al in water gewelde honden- en kattenbrokjes goede diensten bewezen. Het is aan te bevelen het voedsel regelmatig met een vitamine- en mineralenpreparaat te bestrooien. Scharrelaars zijn in de volière levendige vogels, die in een te kleine vlucht de neiging hebben te vervetten. Met vogels die geen soortgenoten zijn, en net zo groot of groter zijn, kunnen ze probleemloos in één vlucht gehouden worden.
De voorgeschreven ringmaat is bij ons 6,5 mm. en in Duitsland 5,5 mm. De laatste zijn te klein en de AZ-AEV (tegenhanger BEC) raadt daarom aan óók 6,5 mm. te gebruiken.
(Engelse benaming: European Roller; Duits: Blauracke)
|