Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel

Welkom op de website van B.E.C.

De vereniging die opkomt voor het belang van de Europese Cultuurvogel en het kweken ervan.

Wilt u hier ook deel van uitmaken? Meld u dan nu aan als lid.

Inloggen kweker
Terug naar overzicht

Artikel

   

HET  HOUDEN  EN  KWEKEN  VAN  DE  GEELGORS       (Emberiza citrinella)

 

door Jeu Smeets                               Bron: ervaringsdeskundigen en Internet 

Deze mooie vogel, met een lengte van ca. 16,5 cm., heeft in voorjaar en zomer een iets andere kleur dan in de winter: hij heeft dan meer geel in zijn verenpakje. Het kopje, de borst en de flanken zijn geel, met direct over de borst een bruinrode band. De zijden zijn roodbruin tot donkerbruin gestreept en de rug kan als donker roodbruin met lengtestrepen omschreven worden. De vleugel en staartveren zijn donkerbruin met lichte zomen. De vogel heeft een blauwgrijze snavel en bruine pootjes. De mannetjes kennen overigens onderling wel kleurverschillen wat vermoedelijk met de leeftijd te maken heeft. De popjes zijn veel matter van kleur en de jonge vogels lijken op de popjes. 

Ze komen het meest voor op zandgronden, heide met vliegdennen, begroeide wegbermen, bouwland met houtwallen en jonge aanplant. Het voedsel bestaat voor het overgrote deel uit diverse zaden, bessen, granen en insecten en hun larven. Buiten het broedseizoen zijn ze vaak te zien in kleine of iets grotere groepjes en vaak in gezelschap van andere vinkensoorten. In Nederland, in het oosten en zuiden, is het een vrij algemene broedvogel, in het westen komt hij slechts sporadisch voor. De broedtijd in de vrije natuur loopt van begin april tot in augustus. Het nest wordt meestal óp of net boven de grond gebouwd, waarbij gebruik wordt gemaakt van mos, grasstengeltjes en dorre blaadjes; voor de voering wordt zacht materiaal en dierenharen gebruikt. De vier á vijf eieren worden vanaf het laatste ei ongeveer 13 dagen bebroed door beide vogels. De jongen verlaten na 13 tot 14 dagen het nest, waarna ze nog enige tijd door de ouders worden gevoerd.  Er zijn altijd twee, maar vaak drie broedsels per jaar. 

Het verspreidingsgebied is in grote trekken west Europa tot Siberië, Groot Brittannië, Ierland, het Iberisch Schiereiland, Italië en de Balkan tot in Griekenland. De vogels zijn hier in de regio hoofdzakelijk stand- en zwerfvogels, in de winter aangevuld met gorzen uit het hogere noorden, zodat in die tijd vaak grotere groepen aangetroffen worden.

Geelgorzen zijn met hun attractieve bevedering een sieraad in de volière en hun karakteristieke zang is vaak te horen. Zij kunnen in het algemeen goed met andere vogels overweg, maar het gezelschap van andere gorzensoorten moet vermeden worden.

De geelgors is een vogel die weinig eisen stelt en die zelfs in grotere kistkooien tot broeden over kan gaan.

Echter is de volière voor deze vrij krachtige vogel de meest ideale behuizing. Hij kan in een buitenvolière, met een meer beschutte plaats, het hele jaar doorbrengen.

De geelgors is geen zuivere zaadeter maar houdt van een gemengd kostje met dierlijke componenten en aangevuld met groenvoer. Over een goed wildvogelvoer, verrijkt met tarwe, haver, gerst, millet en onkruidzaden moet hij steeds kunnen beschikken. Ook universeel voer en eivoer, evenals wilde kruiden, heeft hij graag. Voor de opfok van jonge vogels is levend voer een absolute must. Pinky’s, buffalowormpjes en net vervelde meelwormen komen hiervoor in aanmerking.

Vooropgesteld dat men over een harmonieus paar beschikt gaan geelgorzen bij goede huisvesting en voeding gemakkelijk tot broeden over. In tegenstelling tot nestelen in de vrije natuur kan men hier afwijkingen in het nestgedrag en nestplaats vaststellen. In gevangenschap is het meerdere malen voorgekomen dat de vogels hun vrij omvangrijke nesten op twee meter hoogte bouwen, maar ook kleine dennetjes in de volière worden graag als nestplaats uitverkoren. Als nestmateriaal worden lange droge grassen en kokosvezels graag gebruikt en voor de afwerking moeten zachte materialen en eventueel dierharen ter beschikking zijn. 

Als ringmaat is voor de geelgors 2,9 mm. voorgeschreven en er zijn speciale aanvraagformulieren vereist.

Familie: Fringillidae.   Duits: Goldammer.   Engels: Yellowhammer.