SMALLE WEEGBREE (Plantago Lanceolata) Uit: “Wilde Planten” door Jo van Rooij
De Latijnse naam is afgeleid van Lancea: lans, spies of speer; dit slaat op de vorm van de bladeren. De Nederlandse naam is zeer oud en betekent wegbeheerser, weeg is weg en bree is oud Midden-Nederlands. Rih is Rex in het Latijn: vorst, koning. Zowel de zeer antieke als middeleeuwse auteurs roemen in hun kruidenboeken de smalle weegbree voor zijn goede eigenschappen. Deze tegenwoordig in West en Midden Europa zeer talrijke plant kwam oorspronkelijk niet zo wijd verspreid voor. Uit tellingen van de in veenafzetting gevonden stuifmeelkorrels is gebleken dat de soort zich pas enkele duizenden jaren terug sterk heeft uitgebreid, in de tijd dat de mens de bossen massaal begon te rooien en in cultuurland veranderde. De smalle weegbree is een plant met een groot aanpassingsvermogen, die beweiding, maaien en betreden goed verdraagt. Uit de korte wortelstok groeit een overblijvend bladrozet. De smalle lancetvormige bladeren bezitten maximaal vijf nerven. Ze versmallen zich geleidelijk in een grootvormige steel. De beweeglijke helmknoppen, op lange witte helmdraden, steken ver boven de bloemen uit en zijn extra ingericht op windbestuiving. In de bloemen zit ook geen nectar. Soms, maar zeldzaam, zal echter ook wel bevruchting via stuifmeelverzamelende insecten plaatsvinden. Na de bevruchting scheurt de groeiende doosvrucht en verwelkt de bloemkroon meestal of deze blijft er nog een tijd lang als een mutsje bovenop zitten. De langwerpige of kogelvormige bruinachtige bloeiwijze staat aan het einde van de circa 50 cm. lange rechtopstaande stelen die bladerloos en gegroefd zijn. Dit van ouds beroemde kruid volgt de mens overal zodat het buiten vrijwel altijd bij de hand is. Het is zeer rijk aan vitamine C en heel wat beter dan tabletten of pillen en het kost u niets. Dagelijks wat blaadjes ervan in uw sla of soep of op uw boterham, wat sap eruit geperst of thee ervan getrokken: het beschermt u tegen mogelijke kwaaltjes en infectieziekten en het verrijkt uw bloed.
De standplaats
Deze zeer oude artsenijplant groeit in Europa langs wegen op niet natte grond tot een hoogte van 2.000 m. boven zeeniveau. In Nederland en België langs wegen, bosranden, op ruigten en in grasland, grazige duinvalleien, op puinplaatsen en langs de kust. Het is een zeer algemeen voorkomende plant.
De hoogte
De dunne lancetvormige bladeren versmallen zich geleidelijk aan in de steel en zijn enigszins zijde-achtig behaard en van 3 tot 7 evenwijdige nerven voorzien en elk van de gegroefde zijde-achtige behaarde stengels draagt slechts een donkere veelbloemige aard. De plant wordt 10 tot 60 cm hoog.
De bloeitijd
Deze zeer veel voorkomende plant heeft een opvallende bloeiwijze. De bloem heeft in het midden vier bruine gekieuwde kroonbladeren. De lange meeldraden zijn witachtig geel. De plant bloeit van april tot november en vanaf eind mei kan men dan ook al volop zaden plukken voor onze vogels.
Wat te voeren?
Van smal weegbree kan men zeker de jonge blaadjes als groenvoer aan de vogels geven. Zij bevatten zeer veel vitamine C. Ook de halfrijpe zaden worden graag gegeten en als wintervoer kan men de stengels afknippen en in de zon drogen of in plastic zakjes invriezen. Genoeg voor een keer voeren. Altijd goed laten ontdooien in ruim koud water voor u ze voert. Het droge of het ingevroren zaad wordt goed gegeten.
Werkzame bestanddelen
Dit van ouds bekende geneeskrachtige kruid bevat zeer vele goede eigenschappen en werkzame stoffen zoals slijmstoffen, glycocide, suikers, looistof, zwavel, organische zouten, kiezelzuur, xanthofylenzymen en het is rijk aan vitamine C. De medicinale werking is: inwendig is het een van ouds bekend middel tegen hoesten. Tevens helpt het tegen catarre van de ademhalingsorganen, kinkhoest en astma en lichte gevallen van TBC. Het is urine-afdrijvend en kan gebruikt worden tegen blaas- en nierstenen. Ook de krampstillende en bloedzuiverende werking is belangrijk en het sterkt de maag. Het is ook diarreestoppend.
Welke vogels eten deze zaden?
In de natuur eten de meeste zaadetende kleine vogels deze zaden zoals vinken, putters, groenlingen, sijsjes en kneuen. In onze volière kan men deze zaden aan alle kleine tropen en aan alle kleine en grote kromsnavels voeren. Ook de bladeren zijn een zeer goed groenvoer vanwege hun grote rijkdom aan vitamine C.
|