VIA EEN EI TOT VOGELJONG
Referenties: Eigen inzicht en ervaring, diverse webpagina’s
Algemeen
Vooral tijdens de kweek, bij de hele gebeurtenis rond de vogels, vraag ik me wel eens af: Hoe gaat het in zijn werk? Hoe doen ze het? Moet er vaker gepaard (getreden) worden? Hoe krijgen ze een ei? Hoe ontwikkelt het vogeljong zich hierin voordat het geboren wordt? Diverse infobladen lezend heb ik begrepen, dat er meer vogelliefhebbers zijn die zich dit afvragen.
Vandaar dat ik datgene wat ik in dat kader heb uitgezocht op papier heb gezet. Ik heb hierbij gekozen voor een ietwat eenvoudigere vorm, zonder al te veel wetenschappelijke uitdrukkingen.
De geslachtsdaad
Wanneer, bij gunstige omstandigheden, de vogels geslachtsrijp zijn en tot paren bereid zijn gebeurt de geslachtsdaad. De cloaca, die bij de vogels o.a. ook voor de geslachtsdaad gebruikt wordt, zit bij de vogels aan de onderkant van het lichaam. Ongeveer op de grens van buik en staart. Het is niet makkelijk om beide openingen op elkaar te drukken. Meestal klimt het mannetje op de rug van het vrouwtje waar hij al fladderend probeert zijn evenwicht te houden. Het vrouwtje draait haar staart opzij. Het mannetje buigt zijn cloaca op de cloaca van het vrouwtje, totdat beide cloaca’s elkaar raken. Het zaad van het mannetje wordt overgebracht naar het vrouwtje. Via de cloaca vestigt het zaad zich in de eileider. Het hele gebeuren duurt kort en dan is de paring al voorbij.
De voortplanting
Tot de paring (geslachtsdaad) worden de mannelijke zaadcellen, die door toedoen van hormonen door de testes worden afgescheiden, bij duizenden opgeslagen bij de cloaca (zie tek. Geslachtsorganen man).
Tijdens de geslachtsdaad komen de zaadcellen via de cloaca in de eileider van het vrouwtje terecht. De zaadcellen zijn bewegende cellen, die de eicel a.h.w. zwemmend opzoeken. Ze zijn voorzien van een scherpe punt en een staartje om zich in het spermatide plasma te kunnen voortbewegen. Als het rijpe eitje uit de eierstok is vrijgekomen, wordt het aan het begin van de eileider bevrucht (zie tek. geslachtsorganen pop). Daartoe dringt een zaadcel de eicel binnen. Het staartje (ook wel zweepstaartje) blijft achter en gaat verloren.
Onmiddellijk na de samensmelting wordt door de eicel aan het oppervlak een vliesje afgescheiden. Dit is het zogenaamde bevruchtingsmembraan. De eicel is nu voor alle overige zaadcellen afgesloten. De overige achtergebleven zaadcellen blijven gedurende langere tijd in staat eicellen te bevruchten.
Dit verklaart ook het feit dat één paring voor meerdere bevruchte eieren kan zorgen. In de regel wordt één eicel per dag door de eierstok afgestoten.
De vorming van het complete ei
Als de eidooier omgeven door het dooiervlies verder afzakt in de eileider wordt een eerste eiwit afgezet. Doordat de dooier een draaiende beweging maakt ontstaat er een laag met twee gedraaide uiteinden. Deze lopen van punt tot punt in het ei. Dit noemen we de hagelsnoeren. De hagelsnoeren hebben tot taak, de eierdooier op zijn plaats te houden en er voor te zorgen dat de vormingsdooier of kiemschijf, waarin de celkern zich bevindt steeds boven in de dooier blijft, zodat ze in directer contact met het broedend vogellichaam komt. In een wat enger gedeelte van de eileider wordt een los vlies om het eiwit gevormd. Dit is het binnenste schaalvlies. In een verder gedeelte wordt door het vliesje heen meer eiwit toegevoegd. Dit eiwit wordt door speciale klieren in de wand van de eileider geproduceerd. In een volgend gedeelte van de eileider wordt een tweede vlies, het schaalvlies gevormd. In het laatste gedeelte komt de luchtkamer tot stand, wordt de kalkschaal gevormd en naar gelang de vogelsoort voorzien van een kleurtje en evt. aan het uiterlijk vorm gegeven. Vervolgens komt er een wasachtige laag omheen om verdamping tegen te gaan (zie onderstaande fig.). Bovengenoemde duurt meestal een etmaal (ca. 24 uur). Het ei verlaat het lichaam via de cloaca.
Als het legsel compleet is of eerder, begint de vogel te broeden.
Het broeden
Oudervogels die zich bezighouden met broeden, verliezen vlak voor het broeden dons op hun buik. Daar is de huid dan kaal en sterk doorbloed. Deze plek wordt broedplek genoemd. Deze maakt contact met het ei in de buurt van de celkern. Om de eieren gelijkmatig warm te houden draait de vogel deze af en toe. Middels de hagelsnoeren wordt ervoor gezorgd, dat de celkern zich steeds in de buurt of tegen de broedplek bevindt. Nadat het ei ca. 12 uur bebroed is, zal de ontwikkeling van het jong beginnen. Vanuit dit beginstadium zal een compleet netwerk om de dooier groeien. Het gehele netwerk is na enkele dagen voorzien van bloedadertjes, die dan weer verbonden zijn met het embryo. Het bloed van het embryo stroomt door deze adertjes, waaruit dan de voedingsstoffen worden opgenomen, die voor verdere ontwikkeling van het embryo nodig zijn.
De ontwikkeling van het jong heeft maar een klein gedeelte van de dooiervoeding nodig. Een dag voordat het jong met de z.g. eitand door de eischaal een weg naar buiten baant heeft het ca. een kwart van de dooiervoeding opgenomen. De laatste uren voor het uitkomen wordt het overige voedsel opgenomen, waardoor het jong de eerste levensuren kan doorkomen. (zie onderstaand) De duur van begin broed tot uitkomen is bij de meeste zangvogels 10 tot 14 dagen.
J. v. Overmeeren, Landgraaf
Tel.: 045-5314427, Email: mietenjan@home.nl
|