Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel

Welkom op de website van B.E.C.

De vereniging die opkomt voor het belang van de Europese Cultuurvogel en het kweken ervan.

Wilt u hier ook deel van uitmaken? Meld u dan nu aan als lid.

Inloggen kweker

Kweekverslag

Terug naar overzicht
Kweek met de roodborstlijster   

door Robert Naeff 

Inleiding

De Amerikaanse Roodborstlijster (Turdus migratorius) of  “Robin” is eerst en vooral een Amerikaanse vogelsoort, die op het eerste gezicht weinig te zoeken heeft in de BEC-info, dat voornamelijk gewijd is aan het wel en wee van Europese cultuurvogels. Toch wordt deze vogelsoort beschouwd als horende bij de Europese fauna en hij staat dan ook beschreven in de nieuwe Flora- en Faunawet. Ten gevolge hiervan is de soort beschermd en daaruit vloeit weer voort dat hij alleen met een juiste gesloten voetring mag worden gehouden in de Nederlandse volières. De reden dat deze soort op de “beschermingslijst” is geplaatst heeft te maken met het feit dat er heel af en toe een exemplaar vanuit de V.S op drift raakt en in Europa terechtkomt. Met name aan de kust van Engeland worden regelmatig waarnemingen gedaan (31 waarnemingen tot 1996) en deze zorgen dan iedere keer weer voor grote sensatie onder de vogelaars ter plekke. Maar ook in andere delen van Europa zijn ze soms verzeild geraakt, zoals op IJsland, in Noorwegen, Frankrijk, België en Duitsland. Omdat ik er dit seizoen in slaagde enkele roodborstlijsters te kweken in mijn volière, leek het mij leuk eens een artikel aan deze “exoot” te wijden.

Uiterlijk en zang

De Robin is een uitermate fraai gekleurde vogel, zoals op de foto’s te zien is. Beide geslachten zijn vrijwel gelijk, alleen zijn de poppen wat doffer en minder fel gekleurd dan de mannen. De mannen hebben een donkere, nagenoeg zwarte kop met een zwart-wit gestreepte keel. Om het oog zit een opvallende, onderbroken witte ring. De rug is muisgrijs met een zweem van bruin. Aan de borstkleur hebben de vogels natuurlijk hun naam te danken; die is schitterend oranjerood van kleur. Die kleur doet denken aan de borstkleur van het bekende Europese roodborstje (in het Engels Robin geheten). Vandaar dat de eerste Engelse kolonisten die in Noord-Amerika arriveerden en misschien wat last van heimwee hadden, de roodborstlijster naar de Robin in Europa vernoemden. Aan het einde van die rode buik, zeg maar tussen de poten en de staart, is de vogel wit. De staart is donker met aan de onderkant twee witte vlekken op de buitenste pennen. De snavel is bij een volwassen broedrijpe man heldergeel, bij de pop meer bruingeel. De poten zijn vrij donker, bruinachtig. De lengte van de vogel bedraagt 25 tot 28 cm., wat hem qua grootte ergens tussen de merel en de zanglijster plaatst. Overigens bestaan er zeven verschillende rassen van deze soort, die uiterlijk maar weinig van elkaar verschillen. Slechts één ervan is in het vrije veld duidelijk te onderscheiden omdat hij vrij flets van kleur is. Bij de roodborstlijster zijn ook veel kleurafwijkingen bekend. Wie een beetje op Internet gaat zoeken en dan op Amerikaanse sites, komt foto’s tegen van bonte exemplaren, pastellen, maar ook van echte albino’s en witte zwartogen.

Van het vroege voorjaar tot in de zomer laat de man zijn “merelachtige” zang horen. Misschien niet zo virtuoos en gevarieerd als onze merel of zanglijster, maar toch heel prettig om naar te luisteren. 

Gedrag en leefwijze

De roodborstlijster zou men met recht de Amerikaanse merel kunnen noemen, want de gedragingen van deze vogelsoort komen op heel wat punten overeen met onze Turdus merula. Zo heeft hij zich in de V.S., net als de merel in Europa, van schuwe bosvogel  ontwikkeld tot een cultuurvolger pur sang. De vogel heeft een groot deel van zijn aangeboren schuwheid afgelegd, leeft graag in de buurt van mensen en is tot in de grote steden te vinden in tuinen, parken en op sportterreinen etc. Als er maar bosjes, gecombineerd met grasvelden of gazons zijn, dan is de American Robin er te vinden. Hij nestelt, evenals zijn neef de merel, op de meest uiteenlopende plaatsen. Nesten zijn gevonden op de grond, tegen en in gebouwen, in heggen en tegen schuttingen, in lage begroeiing en hoog in de bomen. Het nest lijkt qua bouwstijl sprekend op een merelnest: een bouwwerk van takjes en grassprieten met daarin een van natte klei of aarde gedraaide kom, bekleed met zacht hooi of gras. Ook is zijn voedselvoorkeur vergelijkbaar met die van de merel. Het meest geliefde voedsel bestaat uit wormen, die op de merelmanier gezocht worden op grasvelden en gazons. Verder allerhande insecten, rupsen en larven. In de nazomer en herfst staan er ook allerhande soorten fruit op het menu.

De roodborstlijster is een echte trekvogel, zoals het tweede deel van zijn Latijnse naam al aangeeft: migratorius. Met name uit de noordelijke staten van de V.S. en uit Canada komen  vogels die ieder jaar grote trektochten ondernemen om te overwinteren in het zuidelijk deel van Amerika. Tot in Mexico worden grote aantallen overwinteraars gesignaleerd. Tegen het einde van de winter en in het vroege voorjaar begint de grote reis terug naar de broedgebieden, soms wel tot in Alaska. De roodborstlijsters uit het midden en zuiden van de V.S. zijn daarbij vaak min of meer standvogels. Soms raken de vogels tijdens trektochten uit de koers, bijvoorbeeld bij extreme weersomstandigheden. Ze komen dan boven de  Atlantische oceaan terecht en trachten deze over te steken. Tijdens zo’n tocht wordt er onderweg soms zelfs meegelift op zeeschepen. Uiteindelijk komen zulke vogels dan vaak hongerig en uitgeput ergens aan de kust van Europa  terecht. 

De roodborstlijster in de volière

Omdat ik al jaren merels en zanglijsters, en dan met name de mutanten van deze soorten kweek, lag het een beetje in de lijn om het ook eens te proberen met andere lijsterachtigen. Behalve op Aziatische soorten zoals Japanse lijster, grijskaplijster en kastanjelijster, viel op de een of andere manier mijn keus ook op de roodborstlijster.  Een lastige keuze, want er bleek eigenlijk niet aan te komen. Er waren er sowieso nooit veel ingevoerd omdat de V.S. en Canada hun inheemse fauna al jaren streng beschermen en er dus vanuit die landen geen aanvoer viel te verwachten. Tot overmaat van ramp zijn de vogels in Nederland ook al beschermd omdat er, zoals gezegd, incidenteel wel eens eentje op min of meer natuurlijke wijze de oceaan overgeblazen wordt. De vogels dienden dus ook nog geringd te zijn, voor handelaren in importvogels een schier onmogelijke opgave. Toch bleken er in de jaren tachtig  en begin jaren negentig enkele kleine zendingen vanuit Mexico naar Nederland en België te hebben plaatsgevonden. Het waren twee afstammelingen van deze vogels die ik via Internet in België op de kop wist te tikken.  Een man en een pop in prima conditie, dat wel, maar een heel smalle basis om mee te beginnen.

Het koppel werd in een van de kweekvluchten geplaatst, waar ik normaliter merels in kweek. De afmeting van zo’n vlucht is 4.50 x 1.50 x 2.20 mtr.(L x B x H). De vlucht was begroeid met coniferen, klimop en laurierkers. Een prima en ruim verblijf voor twee vogels ter grootte van een slanke merel. Niet voor deze Robins dus, want het was direct knokken geblazen. Misschien niet zo volhardend en dodelijk zoals merels soms kunnen doen, maar gevochten werd er, en niet zo zuinig ook. Na verloop van enkele dagen had de pop geen staart meer en de man geen veren meer op de borst. Een beetje zonde van zulke zeldzame en vrij kostbare vogels vond ik. Dus moest er actie ondernomen worden. Gelukkig had ik kort daarvoor nog vier kleine vluchtjes op een ander deel van mijn terrein gebouwd en daarvan stonden er nog twee leeg. Deze vluchten waren een stuk kleiner, namelijk 2.00 x 1.00 x 2.00 mtr., maar iedere lijster kreeg er een voor zichzelf. Ze konden elkaar nu zien, maar niet meer bij elkaar komen. Het plan was om de man pas toe te laten bij de pop als zij aanstalten zou maken een nest te bouwen. Hun buren bestonden aan weerskanten uit een koppel grijskaplijsters en een koppel Japanse lijsters.

De vogels herstelden snel van hun schermutselingen. Ik had de restanten van de  staartveren van de pop uitgetrokken en dus had ze in 6 weken tijd weer een fraaie lange staart. Ook de man had na verloop van tijd weer een mooie gave borstbevedering. 

De kweek                                                                                                                                                                                                                                                                                                         

Het broedseizoen brak aan en mijn koppels merels en zanglijsters gingen in april één voor één aan de slag. Maar niet de roodborstlijsters. Alhoewel op het oog in topconditie, duurde het tot de tweede helft van mei alvorens ik de pop zag slepen met gedroogd gras. Snel zette ik de opening tussen de twee vluchten open en ik hoopte maar dat er niet gevochten zou worden. Ik maakte mij zorgen om niets. De vogels konden het nu uitstekend met elkaar vinden. Wel had de pop er moeite mee om haar definitieve keuze voor een nest te bepalen. Soms begon zij ’s ochtends ergens om dan ’s middags weer op een totaal andere plek bezig te zijn. Uiteindelijk werd het nestmandje op het hoogste punt in de vlucht haar favoriete plaats. Tijdens dit zoeken naar nestgelegenheden was het trouwens leuk om te zien dat de man vaak een nestelplek aanwees, met nestelmateriaal sleepte en daadwerkelijk een soort nestkom zat te draaien. De bouw van het uiteindelijke nest duurde een dag of  twee en kwam uiteindelijk toch helemaal voor rekening van de pop.

Het nest was op 20 mei klaar en inderdaad vergelijkbaar met een bouwsel van een merel. Er werden slechts drie prachtige blauwgroene egaal gekleurde eieren gelegd. Dit aantal is volgens de literatuur vrij normaal, maar in zeldzame gevallen kan een legsel ook uit vijf eieren bestaan. Meer eieren in een nest wordt in bijna alle gevallen veroorzaakt doordat twee poppen van hetzelfde nest gebruik maken.

De pop startte met broeden op 26 mei, na het leggen van het tweede ei. De literatuur geeft een behoorlijke variatie op voor de incubatietijd van de eieren: de tijd die nodig is om de eieren uit te broeden. Deze ligt  tussen negen en vijftien dagen. Ik rekende zelf op een dag of dertien, omdat dit ook de tijd is die mijn merels nodig hebben. Na een week broeden heb ik een van de eieren geschouwd en dat was bevrucht.

Op maandag 7 juni zouden ze uit moeten komen. Die ochtend ging ik vóór het werk nog even snel bij de volière kijken en nog wat levend voer neerzetten. Op de grond lag een ei. Daar ik een verkleuring in de schaal meende te zien, dacht ik in eerste instantie aan een onbevrucht ei of één met een afgestorven jong erin en ik liet het maar liggen, want ik moest naar mijn werk. ’s Middags thuisgekomen lag het ei er nog steeds, maar nu zat er een gaatje in waar een puntje van een snaveltje uitstak. Het zal toch niet waar zijn, dacht ik en ik pakte het eitje. Voorzichtig pelde ik het kleine vogeltje eruit, dat even later koud en zo op het oog levenloos op mijn hand lag. Toch was de kleur nog mooi roze en meende ik ook een beweging waar te nemen. Dit kon bijna niet, het ei had immers de hele dag op de grond gelegen. Nu was het wel een behoorlijk warme dag geweest. Ik besloot  het jong een tijd lang op te warmen. En inderdaad, wonder boven wonder, kwam het weer tot leven en op hoop van zegen heb ik het weer in het nest gelegd. Daar lagen inmiddels nog een jong en een ei in. Ik besloot  de vogels verder met rust te laten, want de oudervogels waren door het hele gebeuren behoorlijk nerveus geworden. Pas bij het ringen na een dag of vijf zou ik wel weer kijken. Ik gaf voor de opfok buffalo’s, die ik bestrooide met Orlux handopfok, en verder  pieren, gekocht bij een wormenkweker. De wormenbak is een grote plastic trommel (te koop bij Blokker). Uit het deksel heb ik een grote rechthoek gesneden. Hierdoor ontstaat een soort overhangende rand die voorkómt dat de pieren er ’s nachts uit kruipen. Zo is er vanaf ’s morgens vroeg altijd voldoende voedsel voor de jongen beschikbaar. Ik zag de ouders continu naar het nest vliegen met afwisselend  buffalowormen en pieren: een veelbelovende start.

Op 12 juni was het grote moment daar. Optimistisch prepareerde ik drie ringen (4 mm.) door ze met leukoplast te beplakken tegen het eventuele uitwerpen van de jongen door de ouders. Ik bracht een kleine zakspiegel boven het hooggelegen nest en … inderdaad lagen er drie  vette muisgrijze jongen in! Dus ook het zelf uitgepelde jong had zijn avontuur tot nu toe overleefd. Een van de jongen was eigenlijk nog iets te klein om te ringen . Ik loste dit op door de tape een klein stukje van de ring af te schuiven, waardoor de ring iets nauwer werd en het jong of de oudervogel deze niet een, twee, drie konden verwijderen. De volgende dagen kregen de vogels alleen nog pieren voorgeschoteld. Ik koop deze wormen  bij een wormenkwekerij voor 10 Euro per kilo. Als het nest uit drie of vier jongen bestaat, zijn er in de laatste week voor het uitvliegen wel een kilo of vier nodig, zeker als de oudervogels flink mee-eten van de pieren.

Op een zondag, een week na het ringen, stonden de jonge roodborstlijsters op uitvliegen. ’s Avonds stond ik naar het tafereeltje van de jonge vogels in het nest te kijken. Ze zaten zich te poetsen en strekten regelmatig hun pootjes. Pa en ma waren aan het kibbelen en niet zo zuinig ook. Ik zat het een tijdje aan te kijken en het beviel mij helemaal niet. Ze leken geen oog meer voor hun jongen te hebben, dus nam ik na enige tijd de beslissing de jongen er uit te halen. De volgende ochtend vroeg moest ik werken, dus kon ik het risico niet nemen om ze bij de ouders te laten.

Vervelend was wel dat de jongen eigenlijk net op het punt stonden uit het nest te springen, zodat de handopfok nog een hele toer zou worden. Haalt men namelijk jonge vogels uit het nest voor handopfok, dan kan men dit het beste doen als de vogels een dag of tien oud zijn. Ze zitten dan al goed in de veren, zodat ze zichzelf warm kunnen houden, en ze sperren goed hun snavels open, waardoor het voeren een peuleschilletje wordt. Helaas waren deze jonge roodborstlijsters al een dag of veertien toen ik ze uit het nest haalde en ze piekerden er niet over om hun snavel voor mij open te doen. Als een stel kikkers sprongen ze in de tentoonstellingskooi op en neer. De hele avond probeerde ik ze te laten eten, maar het lukte niet. Vlak voor het donker besloot ik om dan maar onder  dwang te voeren, zodat ze voor het slapen gaan tenminste nog wat binnen kregen.

De volgende ochtend vroeg werd ik weer verwelkomd door “springende kikkers”. Het werd een drama, want ik moest naar mijn werk.  Pa en ma roodborstlijster waren ondertussen gestopt met ruzie maken en ik besloot maar eens een jong terug te zetten in de kweekvlucht. De vogels lieten direct luidkeels hun alarmroep horen toen het jong een soort tjilpgeluidje voortbracht en de consternatie in de volière was groot. Gelukkig keerde de rust na enige tijd terug en zag ik pa alweer met een bek vol pieren naar het jong vliegen. Ik had genoeg gezien: snel de twee overige jongen erbij en naar mijn werk. Toen ik ’s middags terugkeerde was alles pais en vree. De jonge lijsters zaten her en der op de takken en kregen regelmatig voer toegestopt door pa en ma, die niet meer kibbelden.

De jonge vogels groeiden voortreffelijk en zijn op het moment van schrijven vrijwel zelfstandig. De pop is ondertussen al weer aan het slepen met nestelmateriaal, wat ze bij tijd en wijle ook aan haar jongen probeert te voeren en dat is iets wat ik even in de gaten moet houden. Ik hoop dat de vogels nóg een ronde doen, zodat het bestand aan roodborstlijsters  nog wat kan toenemen.

Graag zou ik in dit kader ook eens in contact komen met eventuele andere kwekers van deze soort, zodat we misschien wat vogels met elkaar kunnen uitwisselen. Zodoende kan men voor wat genetische diversiteit te zorgen. En, misschien wel het allerbelangrijkste, daardoor kunnen we deze vogelsoort ook in de toekomst in onze volières  blijven zien.

 

Reacties kunt u sturen naar r.p.naeff@planet.nl

 

Geraadpleegde literatuur

Peter Clement en Ren Hathway -- Thrushes -- Helm identification guides. Blz. 440 t/m 443.

H.A. Maurer – Ervaringen met lijsters – Onze Vogels.

G. Warner – Roodborstlijster “Wanderdrossel” Turdus migratorius – Vogelexpresse 1988.