Belangenbehartiging Europese Cultuurvogel

Welkom op de website van B.E.C.

De vereniging die opkomt voor het belang van de Europese Cultuurvogel en het kweken ervan.

Wilt u hier ook deel van uitmaken? Meld u dan nu aan als lid.

Inloggen kweker
Terug naar overzicht

Artikel

      

MEZEN  (Paridae)   Deel 1            Auteur  onbekend                                                                                                                    

De aangepaste vogelwet opent thans heel wat perspectieven i.v.m. het kweken van nieuwe vogelsoorten. Zo zal er ook bij ons gestart worden met de kweek van Europese insecteneters, zoals dit reeds jaren het geval is in Duitsland en Engeland.
Bij deze nieuwe vogels die de interesse van onze kwekers zullen opeisen, behoren zeker exemplaren uit de mezenfamilie. Daarom denken wij dat een dieper ingaan op de levenswijze van deze soort een stap in de goede richting is om tot een succesvolle  kweek te komen.
Wij willen hier de kleurrijkste types uit de mezenfamilie behandelen, namelijk de koolmees en de pimpelmees. Zij leven in een zelfde biotoop en leiden, op een paar details na, hetzelfde mezenleventje.
In Vlaanderen komen acht soorten echte mezen voor. De staartmees, buidelmees en baardmees wijken van deze echter in veel opzichten af.
 

KOOLMEES (Parus major) en PIMPELMEES (Parus caeruleus)

Het zijn beide insecteneters die qua leefgewoonten, voeding en habitat zeer nauw met elkaar verbonden zijn. De koolmees is dominanter dan de pimpelmees.
Deze beide meessoorten zijn echte dagdieren. Hun levensritme wordt volledig door het daglicht bepaald. Dit geeft voor de vogels lange zomerdagen en korte winterdagen. Beide mezen zijn bij ons algemeen voorkomend met 50.000 tot 100.000 broedparen.
 

Beschrijving

De koolmees is de grootst voorkomende gewone mees; hij meet 14 cm. De kop en hals zijn glanzend zwart met witte wangen. Bij de mannetjes loopt deze zwarte halsband over in een brede zwarte stropdas tot aan de aarsstreek. De vrouwtjes hebben een smallere borststreep die stopt midden op de buik. Het zwart is hier ook minder intens. De rugzijde is groenachtig blauwgrijs. Links en rechts van de borststreep krijgen we heldergele borststukken. Bij de vrouwtjes zijn deze kleuren fletser. Opvallend zijn ook de blauwachtige poten.

De pimpelmees is aanmerkelijk kleiner en lichter dan de koolmees. Zij meet slechts 11,5 cm. Wat zij aan formaat tekort komt maakt zij dubbel en dwars goed door een onverschrokken optreden. Een volwassen vogeltje weegt ongeveer 11 gram, soms iets meer. Die paar grammen zijn uitstekend afgestemd op het draagvermogen van de takjes waarop zij foerageren (boomkruinen, vooral van loofbomen, in het bijzonder eiken). We kunnen zeggen dat de pimpelmees een twijg-bejager is. Vandaar ook zijn acrobatische gaven. Pimpelmezen zitten niet op een tak maar hangen eraan. Dit voor de inspectie van de onderkant van de blaadjes want daar schuilen de rupsjes. De gewone "takzitters" onder de vogels zien die dus niet.

Pimpelmezen zijn ook de enige mezen met kobaltblauwe, witomrande kruin en kobaltblauwe vleugels en staart. Buik en onderlijf zijn geel. Ze hebben witte wangen met een zwarte oogstreep. Kin en keel zijn blauwzwart. Opvallend is de witte nekvlek. Pimpelmezen hebben een groenachtige rug en blauwe poten. De kleuren bij de wijfjes zijn ook hier fletser. 

Biotoop

De koolmees komt algemeen voor in bossen, boomgaarden, tuinen en stadsparken. Zijn voorkeur gaat uit naar loofbossen met veel eiken en beuken. Beuken geven in de herfst en voor de winter beukennootjes. Eiken hebben een zeer rimpelige schors, rijk aan insecten en insecteneieren.
Koolmezen trachten de uitkomst van hun jongen zo te regelen dat deze tegelijk komt met de uitkomst van de rupsen in het bos. En dit lukt wonderwel. In de dennenbossen is het voedselaanbod veel kleiner, hier krijgt men geen rupsenpiek en ligt de voedselvoorraad gespreid. Reden waarom er minder koolmezen in dennen- en sparrenbossen aanwezig zijn.

De bevolkingsdichtheid zal afhangen van de aanwezige holten, spleten en nestkasten in de biotoop die door de koolmezen uitgekozen wordt als nestplaats. Ook het type terrein speelt een zeer grote rol. In een eikenbos vindt men zo'n 10 tot 23 paren per 10 hectaren, ongeveer zes keer zo hoog als in een dennenbos (1 tot 4 paren per 10 ha.).

Net als de koolmees komt de pimpelmees voor in loofbossen, boomgaarden, tuinen en stadsparken. De dichtheid is hier ook afhankelijk van het holenaanbod.

In loofbossen zonder nestkasten is de broeddensiteit (broeddichtheid) vergelijkbaar met die van de koolmees. In gebieden met gewone nestkasten worden gemiddelde dichtheden van 1,2 paar per ha. (eikenbos) bereikt. Bij aanbod van selectieve nestkasten kan deze dichtheid oplopen tot 3 à 4 paar per ha., in percelen van grote loofbossen. 

Dominantie

De koolmees is een zeer dominant heerschap. Opscheppers met een grote bek eisen de beste plekken op in bos en tuin. Zij maken hierdoor de grootste kans om het jaar levend door te komen. De dominantere mannetjes zijn ook de betere zangers. Dus ondergeschikte mannetjes de slechtste; het zijn deze die zich geen eigen of best geschikt territorium kunnen toe-eigenen. Het bezitten of bemachtigen van een territorium staat centraal in het koolmezenleven. Niet alle koolmeesparen vinden een territorium. Met wisselend succes slagen deze paartjes er toch in zich in andermans gebied te vestigen. Het uitvlieggewicht van de jongen van deze paren is lager dan dat van de jongen van de succesvolle paartjes. De succesvolle territoriumbezitters laten evenwel drie jongen minder uitvliegen (minder voedsel). De koolmeesvrouwtjes zijn ook steeds ondergeschikt aan de mannetjes. De oudere vrouwtjes heersen dan weer over jonge koolmezen.

Bij de dominantie onder de mannetjes speelt het tonen van de zwarte stropdas een belangrijke rol. Hoe breder de streep des te dominanter is het mannetje. Ook de lengte van de poten en de leeftijd hebben een invloed. Oudere mannetjes zijn meestal dominant over jongere. Het gewicht blijkt eveneens een belangrijke factor te zijn. Dominante mannen wegen 16 tot max. 20 gram. Koolmezen met een hoge verbranding blijken dominanter te zijn dan andere. Het zijn de dominantere mezen die de strengste winters doorkomen. Zij bemachtigen de beste hapjes en beschikken over de beste slaapplaatsen.  

Paarvorming

Buiten de broedperiode leven koolmezen gegroepeerd met soortgenoten, neven en nichten (pimpel-, staart-, zwartkop- en matkopmees).

Zij schetteren en kiften en trekken als driftige acrobaten door struiken en boomkruinen. Naargelang de dagen lengen beginnen de hormonen te werken. In februari, bij zacht weer, laten de mannetjes zich al horen. Ze verdragen minder het gezelschap van hun medematen. Ze zoeken meer standvastigheid, kiezen een broedgebied, knokken voor een territorium en kiezen een vrouw en nestelplaats. Paarvorming komt zeer voorzichtig op gang. Dat uit zich in een voorzichtig opzoeken van elkaars gezelschap. 's Nachts delen ze de tak waarop ze dutten of het hol waarin zij schuilen. Maar op geen stukken na zijn ze al aan paren toe! Veel later pas worden de liefdesbanden nauwer aangesnoerd. Het vrouwtje uit haar verzuchting naar contact door het bedelen om voer, net zoals een jong, met hulpeloos trillende vleugeltjes. Wanneer de man het bedelend wijfje bijvoorbeeld een mug toestopt is dat niet alleen verwennerij. Hij bewijst hiermee een goede vader te zullen worden. Vooral het vleselijk karakter van het hapje is belangrijk. Het zal nooit een zaadje of een nootje zijn. 

Koolmeesmannen kennen polygamie. Een koolmeesman kan de energie opbrengen om voor twee vrouwen en hun nesten te zorgen. Bij gebrek aan nestruimte laat hij hun beider legsel in hetzelfde nest leggen. De verklaring voor mezenlegsels van 20 tot 22 eieren.

Het koolmeeslied is heel gemakkelijk te herkennen. Het bestaat uit een steeds maar herhalen van een twee- of driedelige roep. In deze roep zijn echter veel variaties te vinden en hij verschilt van koolmees tot koolmees. De zang bestaat praktisch altijd uit een lettergreep met een i en een u. Bijvoorbeeld: "Tietieduu tietieduu tietieduu” of “Diditju diditju diditju", afgewisseld "Tuli-tuli-tuli-tuli". Ook in de herfst laat de koolmees vaak een hele serie van deze diverse roepjes na elkaar horen. 

Bang van mannen

Het pimpelmezenlied dient natuurlijk ook om vrouwtjes te lokken. Maar dat geeft ook een probleem! Pimpelmeesvrouwtjes staan lager in rangorde dan mannetjes. Daar hebben ze een heilig ontzag voor. Het duurt soms weken om een band tussen de twee geslachten op te bouwen. Dan pas durft zij, op een afstand, schuchter gehoor te geven aan de lokroep van het mannetje en zich te tonen. Het pimpelmeesmannetje vliegt dan demonstratief naar een nestholte. Hij kijkt beurtelings naar binnen en naar het vrouwtje. Daarbij zorgt hij ervoor dat zijn helderwitte wangen het licht weerkaatsen. Indien er geen belangstelling is en het vrouwtje vliegt weg, dan zal het mannetje er direct achteraan gaan. Hij fladdert dan op een speciale (vlinderachtige) manier die alleen in de baltsperiode te zien is. Alle beschikbare holten worden bezocht tot het vrouwtje er een uitkiest door er naar binnen te gaan. Wanneer zij terug naar buiten komt wordt het mannetje heel opgewonden. Hij buigt met stijve pootjes, strekt zijn vleugeltjes en draait in het rond om zijn blauwgroene rug te laten zien. Het vrouwtje moet haar ontzag voor het mannetje overwinnen. Het mannetje moet zijn aanvalslust afbouwen. De minimum afstand van 20 cm tussen twee pimpelmezen komt uit op een gevecht. Daarom gaat het vrouwtje, wanneer het tot paren bereid is, zich gedragen als een uitgevlogen jong. Met trillende vleugels bedelt zij om voer. Dat weerhoudt het mannetje om aan te vallen. Hierna komt het gewoonlijk tot paring. Vaak krijgt het vrouwtje achteraf een insect toegestopt. Het bedelen wekt niet alleen de paardrift maar ook de voederdrift op.

 

Dit artikel is eerder geplaatst in “Het Veugelke”, het lijfblad van de Venlose vogelvereniging EVvV. Met dank aan Jeu Smeets.

Het tweede deel van dit artikel zal in een van de volgende Bec-info’s verschijnen.