HET LEVEN VAN DE KLAPEKSTER IN VOCHTGEBIEDEN
De klapekster (Lanius Excubitor) (Duits: raubwürger, Engels: Northern shrike)
bewoont open vlakten met her en der hoge bomen en kleine bosschages, in het bijzonder in rivierdalen, turfgebieden en cultuurlandschappen, maar ook in grotere houtkapgebieden en open plekken in de bossen. Deze vogel, bijna ter grootte van een merel, is een stand-, zwerf- en trekvogel. De vogel is vrij opvallend met zijn grijze en wit-zwarte tekening, waarvan de beide geslachten dezelfde tekening hebben. Opvallend is verder de haaksnavel, minder dan bij echte roofvogels, maar duidelijk wel aanwezig. De vogels doen geen moeite om zich te verbergen en zitten geheel open op bomen, struiken, palen en draden. Voor de voortplanting bouwen deze vogels een stevig nest in bomen of struiken en ze kennen één broedsel per jaar. Eind april of begin mei worden vijf tot zeven eieren gelegd die bezaaid zijn met kleine vlekjes. Deze worden vijftien tot zestien dagen bebroed en twintig dagen later verlaten de jongen het nest. Hierna worden ze nog twee weken door de oudervogels gevoerd tot zelfstandigheid. De jongen zijn tot de jeugdrui van boven bruin/grijs en de onderkant is bruin/wit met lichte strepen. Als voedsel nemen ze veel grote insecten alsmede kleine gewervelde dieren als muizen en kikkers tot zich. Maar ook jonge vogeltjes en hagedissen zijn hun leven bij deze vogels niet zeker. Deze vogels hebben de neiging om hun prooi op te spietsen aan doornige bomen en struiken of gewoon aan prikkeldraad. De prooien worden vanaf een hoge zitplaats bejaagd in een verrassingsaanval en soms ook te voet achtervolgd. De prooi wordt dan door een beet in de nek gedood. Gevangen vogeltjes worden,door ze bij de poten vast te houden met de snavel, van de veren ontdaan. De klapeksters verstaan, evenals de torenvalken, de kunst om “biddend” in de lucht de prooi op te sporen en te veroveren. In ons land komt de klapekster als broedvogel nagenoeg niet meer voor, maar wel als doortrekker en wintergast. In een land als Polen, dat zeer veel geschikte biotopen kent, leven naar schatting vier- tot vijfduizend broedparen en in een West-Pools gebied met talrijke geschikte leefruimten komen ongeveer zeshonderd broedparen voor in een betrekkelijk kleine streek. In dit gebied is ook voor het eerst vastgesteld dat op een of andere manier ook kleine visjes worden buitgemaakt. De klapekster legt ook voedseldepots aan voor karige tijden. Maar als er veel voedseldepots te vinden zijn wil het zeggen dat er veel prooidieren in dat gebied aanwezig zijn en de vogels meer dieren doden dan ze voor hun behoefte nodig hebben.
Het gedrag in een kweekstation
De klapekster kent een zogenaamd duurzaam huwelijk, waarbij iedere partner in de winter een eigen territorium verdedigd en de vogels gelden ook als storingsgevoelig. Ze hebben een, niet in vaste patronen ingedeelde, zang met veel imitatiegeluiden die van een hogere zitplaats of in een zweefvlucht ten gehore wordt gebracht. De vogels kunnen jaarrond in een volière worden ondergebracht die overeenkomt met hun natuurlijke biotoop. Het is ook verstandig om de vogels buiten de broedtijd gescheiden onder te brengen en het in gezelschap van kleinere vogels huisvesten is vanwege de culinaire voorkeuren van de klapekster strikt af te raden. Als voedsel komt een breed spectrum in beeld. Een grof universeelvoer, aangevuld met meelkevers en hun wormen, sprinkhanen, krekels, pinky’s, jonge muizen (ook diepvries) en eendagskuikens. In de broed- en ruitijd is het noodzakelijk het voedsel met vitaminen- en mineralentoevoeging te verrijken. De kweek: de pop bouwt, met mannelijke hulp, een vrij omvangrijk en zeer stabiel nest uit takjes, stengels, mos en groene plantendelen. De nestkom wordt met fijne plantendelen en veel veren gevoerd, waarna het broedproces (zie boven) begint. De klapekster moet als beschermde Europese vogel met een speciaalring van 4.0 mm geringd worden.
Bron: Gefiederte Welt
Vertaling en aanvulling: Jeu Smeets
Foto’s: AZ Vogelzucht.de
|
|